ECLI:NL:RBZWB:2022:522
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake rijvaardigheidsonderzoek en schorsing rijbewijs
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bezwaar had gemaakt tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 7 december 2021 besloten om verzoeker een rijvaardigheidsonderzoek op te leggen en de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen, naar aanleiding van een mededeling van de politie dat verzoeker mogelijk niet over de vereiste geschiktheid beschikte om motorrijtuigen te besturen. Dit vermoeden was ontstaan na een incident op 28 september 2021, waarbij verzoeker spookrijdend een aanrijding had veroorzaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zijn rijbewijs dringend nodig heeft voor zijn werk als fiscalist.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het kunnen beschikken over zijn rijbewijs, aangezien hij dit nodig heeft voor zijn werkzaamheden. De rechter heeft de argumenten van verzoeker, waaronder de schending van het vertrouwensbeginsel en de disproportionaliteit van het besluit, in overweging genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het CBR terecht had besloten om een rijvaardigheidsonderzoek op te leggen, maar dat de uitvoering van het besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het belang van het CBR bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs opgeheven en bepaald dat het CBR ervoor moet zorgen dat verzoeker zo snel mogelijk weer over zijn rijbewijs kan beschikken. Tevens is het CBR veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van verzoeker. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures.