Op 1 september 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiser had beroep ingesteld tegen een last onder dwangsom die hem was opgelegd vanwege het gebruik van de benedenwoning van het pand aan de [straat] 14 te [plaatsnaam] als kantoor, in plaats van als woning, wat in strijd was met het bestemmingsplan. Het college had in een primair besluit van 28 november 2019 eiser gelast om het strijdige gebruik te staken en een dwangsom van € 5.000,- opgelegd. Eiser maakte bezwaar, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 8 juli 2020. Eiser stelde beroep in, dat op 17 december 2021 ter zitting werd behandeld. De rechtbank schorste het onderzoek om het college de gelegenheid te geven de bestemmingen te onderzoeken, maar het college weigerde medewerking. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, omdat het gebruik van de benedenwoning niet voldeed aan de definitie van 'wonen' in het algemeen spraakgebruik. Eiser kon zich niet beroepen op overgangsrecht, omdat hij de woning niet als woonruimte gebruikte. De rechtbank concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisering was en dat handhaving noodzakelijk was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het bestreden besluit bleef in stand.