Op 10 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak betreffende de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, gevestigd in Duitsland, had bezwaar aangetekend tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de periodes van 1 mei 2004 tot en met 30 april 2005 en van 1 mei 2005 tot en met 30 april 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een regiezitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021, maar dat het onderzoek ter zitting achterwege is gebleven. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat zij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting, ondanks een beroep op het Unierecht en de vergelijkbaarheid met een fiscale beleggingsinstelling. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken heeft afgewezen, omdat de belanghebbende niet heeft ingestemd met een vervangende betaling zoals voorgeschreven door de Hoge Raad. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.