ECLI:NL:RBZWB:2022:5095

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
20/7376 en 20/7377
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen toeristenbelasting door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 26 augustus 2022, worden de beroepen van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen toeristenbelasting voor de jaren 2015 en 2016 beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk had aan belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd van respectievelijk € 102.674,50 en € 77.005,15, welke door belanghebbende werden bestreden. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de bezwaren van belanghebbende tegen deze navorderingsaanslagen ongegrond heeft verklaard, maar dat er geen sprake is van een nieuw feit of kwade trouw die de navordering rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bevoegd was om na te vorderen, aangezien de feiten en omstandigheden omtrent de heffing van toeristenbelasting reeds bekend waren bij de heffingsambtenaar. De rechtbank vernietigt daarom de navorderingsaanslagen en verklaart de beroepen gegrond. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/7376 en 20/7377
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
De heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 12 juni 2020.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor de jaren 2015 en 2016 navorderingsaanslagen in de toeristenbelasting opgelegd van respectievelijk € 102.674,50 en € 77.005,15 (hierna: de navorderingsaanslagen).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verzonden aan de heffingsambtenaar.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [persoon A] en [gemachtigde] en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.7.
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Belanghebbende heeft in de jaren 2015 en 2016 van [de verhuurder] (hierna: de verhuurder) bungalows gehuurd ten behoeve van huisvesting van arbeidsmigranten die al dan niet tijdelijk in Nederland werkzaam zijn.
2.2.
Belanghebbende heeft met dagtekening 30 september 2015 een voorlopige aanslag toeristenbelasting voor het jaar 2015 ontvangen (hierna: de voorlopige aanslag toeristenbelasting 2015).
2.3.
Belanghebbende heeft contact opgenomen met de heffingsambtenaar en aangegeven dat tussen belanghebbende en de verhuurder contractueel is afgesproken dat de huurprijs die belanghebbende aan de verhuurder verschuldigd is, inclusief toeristenbelasting is. Daarbij is – in samensprak met de verhuurder – verzocht om de aanslagen toeristenbelasting aan de verhuurder op te leggen.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 11 oktober 2016 aan de verhuurder medegedeeld de aanslagen toeristenbelasting aan haar te zullen opleggen. Tevens is de voorlopige aanslag toeristenbelasting 2015 aan belanghebbende vernietigd.
2.5.
De verhuurder heeft bezwaar en beroep ingesteld tegen de aan haar opgelegde aanslagen toeristenbelasting over de jaren 2015 en 2016. In hoger beroep heeft het hof [1] geoordeeld dat de verhuurder niet belastingplichtig is voor toeristenbelasting. Daarbij is voor zover thans van belang, het volgende overwogen:
“2.1. Belanghebbende exploiteert een park met vakantiewoningen. Van de 55 vakantiewoningen in het park zijn er 9 in particulier eigendom, de overige 46 vakantiewoningen worden door belanghebbende gehuurd van, de aan belanghebbende gelieerde vennootschap, [BV] . In deze 46 vakantiewoningen zijn arbeidsmigranten gehuisvest die als uitzendkracht werken voor [uitzendbureau 1] en [uitzendbureau 2] . Belanghebbende heeft overeenkomsten van verhuur gesloten met het gecertificeerde verhuurbedrijf ‘ [belanghebbende] ’ te [plaats] . [belanghebbende] regelt voor de genoemde uitzendbureaus de huisvesting van de arbeidsmigranten. De arbeidsmigranten verblijven tezamen met andere arbeidsmigranten in de vakantiewoningen die voor 4 of 5 personen geschikt zijn.
[belanghebbende] en/of het uitzendbureau regelt de plaatsing in de vakantiewoningen en houdt de verblijfsregisters bij.
2.2.
De verhuurovereenkomsten die belanghebbende met [belanghebbende] heeft gesloten bevatten onder meer de volgende bepalingen:
HET GEHUURDE
Soort Object:
Aantal slaapkamers:
Aantal bedden:
Aantal gebruikers van het Gehuurde
Adres
Postcode en plaats van ligging
Park
Plaats
Opleverstatus:
: 5 vakantiebungalows
: 3 slaapkamers per bungalow
: 4 per bungalow
: 20 personen verdeeld over 5 bungalows
: [adres]
: [postcode] Oisterwijk
: [postcode]
: [vakantiebungalow] , Oisterwijk
: gemeubileerd
Objectnummers
: [objectnummer]
HUURPERIODE
Aanvangsdatum en - tijdstip
25-5-2014
n.v.t.
Einddatum en tijdstip oplevering
31-12-2015
10:00 uur
Op de aanvangsdatum als hierboven genoemd kunnen de sleutels van het gehuurde worden opgehaald op het adres:
receptie van het genoemde bungalowparkDe sleutels dienen op de einddatum op het adres:
receptie van het genoemde bungalowparkte worden ingeleverd.
Beide partijen hebben het recht deze huurovereenkomst op te zeggen met in achtneming van een tussentijdse opzegtermijn van 2 kalenderweken.
HUURVERGOEDING
Huurvergoeding
: € 55,00 per bed per week
Bovenstaand bedrag is inclusief:
 Gemeentelijke belastingen
 Toeristenbelasting
 Gas, water en elektriciteit
: n.v.t.
: inclusief
: inclusief
Bovenstaand bedrag is exclusief:
 Handdoekenpakket en keukendoeken
 Gebruik internet
 Gebruik wasmachine
 Lakenpakket
 Eindschoonmaak
 Borgsom
: n.v.t.
: inclusief gefaciliteerd door [belanghebbende]
: inclusief gefaciliteerd door [belanghebbende]
: n.v.t.
: n.v.t. betreft een wijziging
: n.v.t.
2.3.
Het officiële receptiegebouw op het park is gesloten. Eén van de door [belanghebbende] gehuurde vakantiewoningen doet dienst als receptie voor de sleuteluitgifte en –inname.
[belanghebbende] verzorgt het algemene beheer, het schoonhouden van de vakantiewoningen, het opruimen van het afval en het bijhouden van de inventaris. De verplichting tot groot onderhoud van de vakantiewoningen berust bij de eigenaar. De eigenaar heeft ook de opstalverzekering gesloten.
2.4.
Tot de gedingstukken behoort een email van [belanghebbende] aan de gemeente Oisterwijk van 31 mei 2017 waarin het volgende is vermeld:
“(….) Zoals u wellicht bekend, huurt [belanghebbende] sinds geruime tijd diverse bungalows gelegen op [recreatiepark] te Oisterwijk van de vastgoedeigenaar [de verhuurder] (eveneens gevestigd te Oisterwijk). Tussen [belanghebbende] en [de verhuurder] is contractueel overeengekomen dat de verschuldigde huurvergoeding inclusief toeristenbelasting is. Dit betekent dan ook dat Recreatie de Parel B.V. toeristenbelasting aan de gemeente Oisterwijk dient af te dragen en niet [belanghebbende] (….).”.
(…)
4.3.
Uit de feitelijke gang van zaken blijkt dat belanghebbende geen bemoeienis heeft met de plaatsing van de arbeidsmigranten in de vakantiewoningen, dat zij geen verblijfsregister bijhoudt, niet het sleutelbeheer uitvoert noch de schoonmaak doet. Volgens de verhuurovereenkomst tussen belanghebbende en [belanghebbende] wordt het gebruik van internet en wasmachines gefaciliteerd door [belanghebbende] . Eventueel leegstandsrisico komt voor rekening van [belanghebbende] . [belanghebbende] is ook verantwoordelijk voor het onderhoud van de inventaris en voor het toezicht op het park.”
2.6.
In het proces-verbaal van de zitting van het hof staat, voor zover hier van belang, het volgende:

De Heffingsambtenaar:
Aan [belanghebbende] is met dagtekening 30 september 2015 een voorlopige aanslag toeristenbelasting 2015 opgelegd. [belanghebbende] heeft met instemming van belanghebbende aan de gemeente Oisterwijk (hierna: de gemeente) gevraagd deze aanslag in te trekken en aan belanghebbende op te leggen. Aan dit verzoek is voldaan. De aanslag van 30 september 2015 is in 2016 vernietigd en aan belanghebbende is vervolgens een voorlopige aanslag toeristenbelasting 2015 opgelegd. Daarna is met dagtekening 31 oktober 2016 aan belanghebbende de definitieve aanslag toeristenbelasting 2015 opgelegd.
(…)
De Heffingsambtenaar:
(…) Dat klopt ook met hetgeen is vermeld in de bij het tiendagenstuk als bijlage 5 overgelegde mailwisseling van belanghebbende met [belanghebbende] Hierin staat dat partijen contractueel zijn overeengekomen dat de verschuldigde huurvergoeding
inclusieftoeristenbelasting is en dat belanghebbende de toeristenbelasting aan de gemeente dient af te dragen en niet [belanghebbende] . Belanghebbende is degene die gelegenheid biedt tot gebruik. Belanghebbende zegt niet te weten hoeveel mensen er in de huisjes slapen, maar dat klopt niet. [belanghebbende] houdt dat nauwkeurig bij weet dat tot in detail. (…)
De Heffingsambtenaarlegt zonder bezwaar van de wederpartij aan het Hof een kopie over van een verhuurovereenkomst zoals door [belanghebbende] in de jaren 2014, 2015 en 2016 steeds met belanghebbende werd opgemaakt.”
2.7.
Het beroep in cassatie van de heffingsambtenaar tegen de hierboven genoemde uitspraak van het hof is door de Hoge Raad, met toepassing van artikel 81 RO, ongegrond verklaard.
2.8.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende navorderingsaanslagen toeristenbelasting over de jaren 2015 en 2016 opgelegd. De bezwaren van belanghebbende tegen deze navorderingsaanslagen heeft de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of sprake is van een navorderingsgrond als bedoeld in artikel 16, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord zal de rechtbank beoordelen of belanghebbende met vrucht een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. Indien de laatstgenoemde vraag ontkennend wordt beantwoord, zal tevens geoordeeld worden of er sprake is van een belastbaar feit. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Is er sprake van een navorderingsgrond als bedoeld in artikel 16, eerste lid van de AWR?
Juridisch kader
3.2.
Op grond van artikel 16, eerste lid van de AWR kan de heffingsambtenaar de te weinig geheven belasting navorderen indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit dat de heffingsambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, tenzij de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De heffingsambtenaar dient aannemelijk te maken dat hij bevoegd is om na te vorderen.
Standpunten partijen
3.3.
De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een nieuw feit dan wel van kwade trouw. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar zijn standpunt nader toegelicht en gesteld dat het nieuw feit is dat belanghebbende belastingplichtig is voor toeristenbelasting terwijl dit voorheen is ontkend. Verder heeft de heffingsambtenaar desgevraagd verklaard dat de verhuurder bij het hof een nieuw standpunt heeft ingenomen waardoor bij belanghebbende een nieuw feit is ontstaan die de navordering rechtvaardigt.
Ten aanzien van kwade trouw heeft de heffingsambtenaar in de kern gesteld dat hij namens belanghebbende en diens gemachtigde op het verkeerde been is gezet waardoor de voorlopige aanslag 2015 aan belanghebbende is vernietigd en nieuwe aanslagen aan de verhuurder zijn opgelegd terwijl belanghebbende moet hebben geweten dat zij belastingplichtig was voor de toeristenbelasting. Tevens is sprake van kwade trouw omdat belanghebbende geen aangifte toeristenbelasting heeft gedaan voor het jaar 2016, aldus de heffingsambtenaar.
3.4.
De gemachtigde heeft ter zitting bevestigd dat de verhuurder in de procedure bij het hof een nieuw standpunt had ingenomen, maar dat de feiten en omstandigheden niet anders waren. Naar de mening van de gemachtigde is geen sprake van een nieuw feit of van kwade trouw.
Beoordeling
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een nieuw feit. Uit het proces-verbaal van de zitting van het hof is af te leiden dat de heffingsambtenaar de beschikking had over de huurovereenkomst en reeds bekend was met de feiten en omstandigheden. Uit de uitspraak van het hof is af te leiden dat de heffingsambtenaar voor de bepaling van de belastingplicht aansluiting had gezocht bij de civielrechtelijke huurovereenkomst tussen belanghebbende en de verhuurder. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar verklaard dat de gemachtigde tijdens de eerdere procedure bij het hof een nieuw standpunt heeft ingenomen. Ter zitting in deze procedure heeft de heffingsambtenaar desgevraagd verklaard dat het nieuw feit bestaat uit de omstandigheid dat belanghebbende belastingplichtig is voor toeristenbelasting. Uit al deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de feiten en omstandigheden omtrent de heffing van toeristenbelasting bij de heffingsambtenaar reeds bekend waren. Gelet hierop heeft de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een nieuw feit. De omstandigheid dat belanghebbende en de verhuurder de heffingsambtenaar hebben verzocht om de aanslagen aan de verhuurder op te leggen, maakt dit niet anders.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin sprake van kwade trouw. De rechtbank stelt voorop dat de grondslag tot navorderen bij kwade trouw er slechts is indien, voor zover hier van belang, het gedrag te kwader trouw heeft veroorzaakt dat een te lage aanslag is opgelegd. [2] De rechtbank is van oordeel dat, zelfs als veronderstellenderwijs ervan uit zou worden gegaan dat het niet doen van aangifte toeristenbelasting 2016 te kwader trouw is gebeurd, er geen causaal verband is tussen deze gedraging en het te weinig heffen van belasting bij belanghebbende. De heffingsambtenaar was immers ruim voor het opleggen van de navorderingsaanslag aan belanghebbende bekend met het feiten en omstandigheden zoals ook vastgesteld door het hof. Bovendien had de heffingsambtenaar in zijn brief van 11 oktober 2016 aan de verhuur medegedeeld dat de aanslagen toeristenbelasting aan de verhuurder zullen worden opgelegd zodat voor belanghebbende geen aanleiding was om aangifte toeristenbelasting te doen over het jaar 2016. Andere feiten en omstandigheden op basis waarvan geoordeeld moet worden dat sprake is van kwade trouw zijn niet gesteld.
3.7.
Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. Dit brengt mee dat de navorderingsaanslagen vernietigd dienen te worden.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraken op bezwaar en de navorderingsaanslagen.
4.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor haar proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen.
4.3.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,00. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518,00. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bezwaarkostenvergoeding toe te kennen nu belanghebbende in bezwaar niet gevraagd heeft om vergoeding van de proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslagen;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.518,00 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 354,00 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 26 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 mei 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1982.
2.Vgl. Hoge Raad 11 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA2158.