ECLI:NL:RBZWB:2022:5077
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de voorlopige en definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 september 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2020 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.935 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 638. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de aanslag.
De rechtbank behandelt het beroep op zitting op 18 augustus 2022, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de definitieve aanslag correct is opgelegd, conform de aangifte van de belanghebbende. De rechtbank wijst erop dat de voorlopige aanslag was gebaseerd op gegevens van het voorgaande belastingjaar en dat de belanghebbende niet tijdig wijzigingen in zijn omstandigheden heeft doorgegeven aan de inspecteur, zoals vereist door de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat de systemen van de Belastingdienst tekortschieten, en dat de verplichting om wijzigingen door te geven niet onredelijk bezwarend is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de definitieve aanslag in stand blijft. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.