ECLI:NL:RBZWB:2022:5036

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
RK 22-012253
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij minderjarige veroordeelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een minderjarige veroordeelde tegen een bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. De veroordeelde, geboren in 2004, was ten tijde van het delict minderjarig en had een werkstraf van 80 uren opgelegd gekregen voor openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de procedure op 5 augustus 2022 behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de veroordeelde aanwezig waren. De veroordeelde is niet verschenen, maar heeft in zijn bezwaarschrift aangevoerd dat er geen celmateriaal afgenomen mag worden omdat er al een DNA-profiel van hem bestaat en dat er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

De rechtbank heeft overwogen dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden vereist dat celmateriaal wordt afgenomen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit uitsluiten. De raadsvrouw heeft bevestigd dat het feit waarvoor de veroordeelde is veroordeeld, relevant is voor DNA-onderzoek, maar dat de minderjarigheid en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming een rol spelen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat het recidiverisico laag is en dat er geen risicofactoren zijn, maar de officier van justitie heeft betoogd dat er wel degelijk risico's zijn, vooral met betrekking tot alcoholgebruik.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de bezwaren van de veroordeelde ongegrond zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigheid van de veroordeelde en de positieve rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming niet voldoende zijn om het bevel tot afname van celmateriaal te weerleggen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het afnemen van DNA-materialen kunnen uitsluiten, en heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-189918-21
rk-nummer: 22-012253
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden(hierna te noemen de Wet), ingekomen ter griffie op 9 juni 2022, over het bevel tot afname van celmateriaal, van:
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. J.J.J. van Rijsbergen, Parkstraat 10 te 4818 SJ Breda
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De procedure

Op 5 augustus 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. G. Oosterveld en mr. A.C.M. Tönis als gemachtigd waarnemend raadsvrouw van veroordeelde gehoord.
Veroordeelde is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het bezwaarschrift verschenen.
Veroordeelde heeft in het bezwaarschrift aangevoerd dat de situatie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a van de Wet zich voordoet, in welk artikel is bepaald dat indien van een persoon reeds een dna-profiel is verwerkt, geen celmateriaal zal worden afgenomen. Daarnaast doet veroordeelde onder verwijzing naar de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet.
In raadkamer heeft de raadsvrouw desgevraagd bevestigd dat, in tegenstelling tot wat daarover in het bezwaarschrift is opgemerkt, dat het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld op zich een feit betreft waarvoor dna-onderzoek in het algemeen van belang kan zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Er is echter sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat het bezwaarschrift gegrond dient te worden verklaard, bestaande uit de minderjarigheid van veroordeelde ten tijde van de pleegdatum in combinatie met het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Veroordeelde is een first offender en de Raad voor de Kinderbescherming schat het recidiverisico in als laag. Er bestaan geen risicofactoren en juist veel beschermende factoren. Er bestaat aldus geen reële verwachting dat veroordeelde in de toekomst een misdrijf zal begaan. Het komt niet vaak voor dat de Raad voor de Kinderbescherming echt de indruk heeft dat om een enkel incident gaat. Het gaat momenteel goed met veroordeelde. De raadsvrouw heeft desgevraagd opgemerkt dat zij niet weet wat de stand van zaken is met betrekking tot het alcoholgebruik van veroordeelde. Destijds vond veroordeelde dat dit geen probleem vormde, maar na gesprekken met zijn ouders weet hij wel dat hij op zijn alcoholgebruik moet letten. Tot slot is opgemerkt dat de zaak nog niet onherroepelijk is, omdat veroordeelde hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard, nu er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat het dna-profiel van veroordeelde niet dient te worden verwerkt. Daartoe is aangevoerd dat veroordeelde, hoewel hij een first offender betrof, wel is veroordeeld voor een ernstig feit. Daarnaast ziet de Raad voor de Kinderbescherming wel degelijk een risico, namelijk in het alcoholgebruik van veroordeelde. Zij geven uitdrukkelijk te kennen dat er op dat domein geen beschermende factoren aanwezig zijn. Veroordeelde heeft bij de Raad voor de Kinderbescherming te kennen gegeven dat hij zijn alcoholgebruik niet als problematisch ziet en dat er geen signalen zijn dat dit tot op heden tot problemen of delictgedrag heeft geleid. De officier van justitie merkt op dat dit wel tot delictgedrag heeft geleid, namelijk onderhavig feit.

2.De beoordeling

Bij uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 mei 2022 is veroordeelde veroordeeld voor, kort gezegd, openlijke geweldpleging tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het dna-profiel van veroordeelde van 25 mei 2022, heeft veroordeelde op 2 juni 2022 celmateriaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Formeel:
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een dna-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een dna-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet.
Dat veroordeelde in hoger beroep is gegaan, zodat het vonnis nog niet onherroepelijk is, vormt geen reden om tot gegrondverklaring van het bezwaarschrift te komen. Ingevolge artikel 1 jo artikel 2 van de Wet kan de officier van justitie immers bevelen dat van een veroordeelde wegens een misdrijf zoals omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, celmateriaal zal worden afgenomen. Onder een veroordeelde dient volgens artikel 1 van de Wet te worden verstaan een persoon die al dan niet onherroepelijk is veroordeeld. Indien het in hoger beroep tot een vrijspraak zou komen, wordt het dna niet in de dna-databank opgenomen. De belangen van veroordeelde zijn bij voornoemde handelwijze voldoende gewaarborgd.
Materieel:
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn dna-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde.
Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan dna-onderzoek niet van betekenis kan zijn.
De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, dna-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan dna-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij gaat verder dan de feitelijke onmogelijkheid dat wordt gerecidiveerd, maar vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende (Kamerstukken II, 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 11-12). Het betreft beperkt uit te leggen uitzonderingen (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231).
Veroordeelde heeft een beroep gedaan op de tweede uitzondering. Bij de beoordeling of in de onderhavige zaak sprake is van een uitzonderingssituatie kunnen de volgende factoren een rol spelen:
- de leeftijd van de minderjarige ten tijde van het begaan van het delict;
- de reële ernst van het feit;
- de omstandigheden waaronder het feit is begaan;
- de mate van waarschijnlijkheid dat de minderjarige opnieuw een strafbaar feit zal plegen en
- de overige persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavig geval veroordeelde geen beroep toekomt op deze uitzondering. De rechtbank heeft hierbij in overweging genomen dat veroordeelde is veroordeeld voor een ernstig feit. Daarnaast bevond veroordeelde zich ten tijde van het plegen van het feit niet in zijn vroege minderjarigheid. Dat het goed gaat met veroordeelde en dat er sprake is van veel beschermende factoren is naar het oordeel van de rechtbank zeker positief, maar voor een geslaagd beroep op de in de Wet genoemde uitzondering niet voldoende. Dat het herhalingsrisico als laag wordt ingeschat, betekent naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet dat het om een verwaarloosbare kans op herhaling gaat. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 5 april 2022 blijkt dat het alcoholgebruik van veroordeelde als een risicofactor wordt gezien. De rechtbank stelt vast dat alcoholgebruik een rol heeft gespeeld bij het plegen van het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld, dat uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat hij nog steeds alcohol nuttigt en hij dit zelf niet problematisch acht. Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat er sprake is van een gering recidiverisico en dat er sprake is van omstandigheden die zich in de toekomst met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet meer zullen voordoen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 19 augustus 2022 gegeven door mr. J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven, griffier.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.