Op 10 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak waarbij belanghebbende, gevestigd in Duitsland, in beroep ging tegen de afwijzing van zijn verzoek om teruggaaf van dividendbelasting. De zaak betreft de periodes van 1 juni 2003 tot en met 31 mei 2007, met de zaaknummers 17/4456 tot en met 17/4459. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een regiezitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021, maar dat het onderzoek ter zitting achterwege is gebleven. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, omdat belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting, ondanks zijn beroep op het Unierecht en de vergelijkbaarheid met fiscale beleggingsinstellingen (fbi's). De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken heeft afgewezen, omdat belanghebbende niet heeft ingestemd met een vervangende betaling zoals voorgeschreven door de Hoge Raad. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.