In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juli 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van de invoer van drie kilogram cocaïne in Nederland. De cocaïne was verborgen in een auto, die door de verdachte vanuit België naar Nederland was gereden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een vormverzuim, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de auto als een inert lokmiddel had moeten worden beschouwd. De rechtbank stelde vast dat de verdachte op de hoogte was van het transport van drugs, maar dacht dat het om hasj ging. De rechtbank achtte het opzettelijk invoeren van cocaïne wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank overwoog dat het invoeren van harddrugs een ernstig feit is en dat de verdachte, door zijn handelen, bijdroeg aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen auto en drugs onttrokken werden aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.