ECLI:NL:RBZWB:2022:4891

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
02-061810-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer van 3 kilogram cocaïne met verborgen ruimte in een auto

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juli 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van de invoer van drie kilogram cocaïne in Nederland. De cocaïne was verborgen in een auto, die door de verdachte vanuit België naar Nederland was gereden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een vormverzuim, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de auto als een inert lokmiddel had moeten worden beschouwd. De rechtbank stelde vast dat de verdachte op de hoogte was van het transport van drugs, maar dacht dat het om hasj ging. De rechtbank achtte het opzettelijk invoeren van cocaïne wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank overwoog dat het invoeren van harddrugs een ernstig feit is en dat de verdachte, door zijn handelen, bijdroeg aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen auto en drugs onttrokken werden aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/061810-22
vonnis van de meervoudige kamer van 8 juli 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren op [Geboortedag] 1973 te [Geboorteplaats- en Land]
wonende te [Adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht,
raadsman mr. M.D.A. Stam, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte drie kilogram cocaïne heeft ingevoerd in Nederland.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk drie kilogram cocaïne heeft ingevoerd in Nederland. Hij baseert zich daarbij op het procesdossier en de verklaring van verdachte ter zitting van 24 juni 2022. Verdachte wist dat hij drugs vervoerde, maar dacht dat het hasj was. Verdachte heeft op zijn minst het voorwaardelijk opzet gehad op de invoer van cocaïne.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van verdovende middelen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte is op 11 maart 2022 met een auto vanuit België naar Nederland gereden. In de auto is in een verborgen ruimte in totaal drie kilogram drugs aangetroffen, waarvan door het Nederlands Forensisch Instituut is vastgesteld dat het cocaïne betrof.
Verdachte heeft verklaard dat hij schulden had en daarom tegen betaling drie kilogram drugs met een auto van Antwerpen naar Nederland zou brengen. Verdachte verkeerde echter in de veronderstelling dat dit hasj zou zijn. De vraag die de rechtbank dan ook moet beantwoorden is of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het invoeren van de cocaïne.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte wist dat hij drugs zou invoeren in Nederland. Verdachte heeft verklaard dat er in Antwerpen een hem onbekende man in zijn auto is gestapt, die iets in de auto heeft verborgen. Hij heeft niet gezien noch onderzoek gedaan naar wat de man in de auto heeft verborgen. Een afleveradres voor de drugs zou hij pas na de rit in Nederland van voornoemde onbekende man krijgen. Desondanks is verdachte met de auto naar Nederland gereden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door in deze omstandigheden een drugstransport van een onbekende te aanvaarden, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij (ook) andere drugs dan hasj zou invoeren in Nederland en dat hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust heeft aanvaard en op de koop heeft toegenomen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 maart 2022 te Breda opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 3 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
Sprake van een vormverzuim?
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van een vormverzuim dat tot strafvermindering zou moeten leiden. De auto waarin verdachte reed valt namelijk te kwalificeren als inert lokmiddel en het proportionaliteitsbeginsel is daarbij geschonden.
De verdediging heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de auto al op 18 oktober 2021 in Amsterdam is gecontroleerd, bij welke controle is gebleken dat er zich in de auto verborgen ruimten bevonden. De politie had, zo begrijpt de rechtbank, de auto, (zie r.o. 3.5.1 van het arrest van de Hoge Raad van 17 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:403 (kennelijk wordt bedoeld het arrest van de Hoge Raad van 25 januari 2022 ECLI:NL:HR:2022:37) ) toen in beslag kunnen nemen op grond van artikel 1:37 van de Algemene douanewet. Dit is niet gebeurd.
De politie had de auto echter wel voor de duur van één jaar in een referentiebestand geplaatst en kon deze zodoende blijven volgen ten behoeve van de opsporing daarvan, zodat de auto als een zogenaamd inert lokmiddel moet worden beschouwd.
De Hoge Raad heeft in haar arrest van 23 januari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:62) onder meer overwogen dat het gebruik van lokmiddelen in het algemeen niet onrechtmatig is indien daardoor de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet worden geschonden. De verdediging heeft aangevoerd dat het teruggeven van de auto met daarin verborgen ruimten niet proportioneel is. Met zekerheid kan worden gesteld dat als de auto destijds in Amsterdam in beslag was genomen, verdachte niet in deze auto zou zijn aangehouden.
Voornoemde methode van opsporen staat vanwege het ontbreken van enige wettelijke basis niet in verhouding tot de wijze waarop opsporing in Nederland is gereguleerd. Het nadeel dat verdachte hierdoor heeft geleden loopt parallel met het maatschappelijk belang, namelijk dat van een goede en zuivere rechtspleging en van het lex certa beginsel.
De officier van justitie heeft met betrekking tot het door de verdediging gevoerde verweer primair aangevoerd dat geen sprake is van een vormverzuim, zodat dit niet kan leiden tot strafvermindering. De omstandigheid dat de politie bij een eerdere controle heeft geconstateerd dat er een lege verborgen ruimte was, geeft – zoals ook blijkt uit de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad – op zichzelf geen bevoegdheid tot strafrechtelijk ingrijpen. Er bestaat wel een bevoegdheid hiertoe op grond van de Algemene douanewet, maar deze is bestuursrechtelijk van aard. Dat de politie de auto niet op een eerder moment in beslag heeft genomen, acht de officier van justitie dan ook een begrijpelijke en terechte keuze. Het is voorts toegestaan dat de politie ten behoeve van de algemene politietaak het betreffende kenteken in het referentiebestand van het Automatic Numberplate Recognition (hierna: ANPR) systeem heeft geplaatst. Het voorgaande maakt niet dat er sprake is van een lokmiddel.
De officier van justitie heeft subsidiair aangevoerd dat, indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een vormverzuim, dit vormverzuim niet moet leiden tot strafvermindering. Niet voldaan wordt aan de criteria die de Hoge Raad in haar arrest van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889) daaraan stelt. Enig geleden nadeel door verdachte is gesteld noch gebleken. Verdachte kan bovendien geen nadeel hebben geleden van een gestelde onrechtmatige controle van de auto door plaatsing van het kenteken in het referentiebestand, aangezien het niet zijn auto is.
De rechtbank beslist op het door de verdediging aangevoerde verweer dat - door het niet in beslag nemen van een auto met verborgen ruimte terwijl deze wel in het referentiebestand staat sprake is van het onrechtmatig gebruik van een lokmiddel, als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de auto waarin verdachte reed op 26 april 2021, met toestemming van de officier van justitie, in het referentiebestand van het ANPR-systeem is geplaatst. Kentekens komen in aanmerking om opgenomen te worden in voornoemd referentiebestand als daarvoor een aanwijsbare reden is met het oog op de uitoefening van de politietaak, afhankelijk van de aard van de informatie al dan niet met toestemming van de officier van justitie. Het niet in beslag nemen van een auto met verborgen ruimten waarvan het kenteken tevens in het ANPR-systeem is geplaatst, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de auto kan worden aangemerkt als een lokmiddel en dus ook niet dat er sprake zou zijn van een (ongereguleerde) lok-opsporingsmethode. Onduidelijk is wie er wordt uitgelokt en tot wat? Niet valt in te zien waartoe de bestuurder/eigenaar van de auto met de verborgen ruimte wordt uitgelokt, nu hij al over die auto beschikte en na politiecontrole kan blijven beschikken. De politie laat geen voorwerpen achter en zij geeft ook geen voorwerpen terug die gevolgd kunnen worden en evenmin valt in te zien dat de politie misdaad creëert hierdoor. Ook de verwijzing door de verdediging naar inerte lokmiddelen en de mededeling ‘de gelegenheid maakt de dief’ geeft geen antwoord op die vraag. Het registreren van een kenteken van een auto in het referentiebestand betreft naar het oordeel van de rechtbank enkel een controlebevoegdheid, ook als het een kenteken van een auto betreft met een verborgen ruimte die niet in beslag is genomen.
Nu er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een lokmiddel/lok-opsporingsmethode, zal de rechtbank niet ingaan op hetgeen de verdediging heeft opgemerkt over het proportionaliteitsvereiste. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim zoals bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) en zij verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
6.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van omstandigheden die tot strafvermindering dienen te leiden. Verdachte betreft een first offender. Bovendien heeft verdachte geen leidende rol gehad, nu het erop lijkt dat hij is ingezet ten dienste van belangen van een opdrachtgever. Daarnaast is er sprake van een minder zware vorm van invoer dan in de door de officier van justitie aangehaalde jurisprudentie met betrekking tot de “ [Naam] ”, waarin vaak sprake is van invoer van verdovende middelen vanuit een ander continent. Verdachte heeft de laakbaarheid van zijn handelen erkend, waardoor op voorhand niet gevreesd hoeft te worden voor herhaling en speciale preventie minder noodzakelijk is. Tot slot wordt verdachte, indien hij een bestaan wenst op te bouwen in Nederland, op andere wijze gestraft omdat zeer waarschijnlijk na het uitzitten van zijn straf hem de toegang tot Nederland zal worden ontzegd door de IND voor een periode van vijf jaar.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 11 maart 2022 schuldig gemaakt aan de invoer van drie kilogram cocaïne in Nederland. Verdachte heeft tegen betaling, in de vorm van het kwijtschelden van een schuld, in een auto met daarin verborgen ruimten vanuit België deze forse hoeveelheid harddrugs - die een forse straatwaarde vertegenwoordigt - naar Nederland gereden. De rechtbank is van oordeel dat het invoeren van harddrugs een ernstig feit is. Harddrugs, zoals cocaïne, bevatten immers stoffen die sterk verslavend zijn en die schadelijk zijn voor de gezondheid. Door zo te handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Het is algemeen bekend dat de handel in cocaïne uitermate winstgevend is. De ervaring leert ook dat in het bijzonder bij grensoverschrijdende handel dit in de invoer- en uitvoerlanden vaak gepaard gaat met vele andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was uitsluitend uit op eigen financieel gewin.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 25 mei 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht is het uitgangspunt bij het opzettelijk invoeren van een hoeveelheid harddrugs met een gewicht van 3000 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat verdachte weliswaar heeft bekend maar geen namen heeft genoemd van de persoon die hem de opdracht zou hebben gegeven om de drugs te transporteren en eveneens geen naam heeft gegeven van degene die de drugs in zijn auto heeft geplaatst. Zij deelt bovendien niet het standpunt van de verdediging dat er sprake is van een lichtere vorm van invoer dan in zogenaamde [Naam] . De rechtbank is daarom van oordeel dat het oriëntatiepunt van 30 maanden gevangenisstraf in deze zaak een passende straf is.
De rechtbank zal dan ook, alles afwegend, aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer op grond van artikel 36c Sr
De rechtbank verklaart de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot de voorwerpen, te weten de personenauto (met hierin twee verborgen ruimten) en de in totaal drie kilogram verdovende middelen. Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
7.2
De onttrekking aan het verkeer op grond van artikel 36d Sr
De rechtbank verklaart de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de voorwerpen, te weten de inbeslaggenomen 860 gram hashish en een stuk hashish, bij het onderzoek naar het tenlastegelegde feit zijn aangetroffen, terwijl de voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. De voorwerpen behoorden aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
een personenauto van het merk Renault Megane, kleur zwart en voorzien van het kenteken [Kenteken] (G2438595, ibn d.d. 11 maart 2022);
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd:
1) 860 GR Hashish (G2438641)
2) 1000 GR verdovende middelen (G2438601)
3) 1000 GR verdovende middelen (G2438606)
4) 1000 GR verdovende middelen (G2438604)
5) 1 STK Hashish (G2438643).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. M. van de Wetering en mr. S.W.M. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Grinsven en mr. I.J.A.M. Balemans, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 juli 2022.
Mr. Balemans is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.