ECLI:NL:RBZWB:2022:4883

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2358
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijziging vergunningvoorschriften voor tankstation en energiebesparende maatregelen

In deze zaak heeft eiseres, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen. Dit besluit betreft de ambtshalve wijziging van de vergunningvoorschriften van een op 31 augustus 1999 verleende omgevingsvergunning voor het afleveren van benzine, dieselolie en LPG aan het wegverkeer op de locatie [adres] te [vestigingsplaats]. Eiseres is van mening dat de wijziging van de vergunningvoorschriften niet terecht is opgelegd en heeft haar beroep uitgebreid naar een later besluit dat het college op 19 oktober 2021 heeft genomen, waarin de eerdere wijziging werd ingetrokken en nieuwe voorschriften werden vastgesteld.

De rechtbank heeft op 14 juni 2022 een zitting gehouden in Middelburg, waar eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door twee gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wijziging van de vergunningvoorschriften noodzakelijk was vanwege verouderde regelgeving en dat eiseres geen belang meer had bij een uitspraak over het ingetrokken besluit. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid de verplichting heeft kunnen opleggen om een rapportage van een energieonderzoek aan te bieden, aangezien eiseres geen inzicht had gegeven in de energiebesparende maatregelen die zij had getroffen.

De rechtbank concludeert dat de opgelegde voorschriften niet onredelijk zijn en dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij al voldoende maatregelen had getroffen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en openbaar gemaakt op 23 augustus 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2358 WABO

uitspraak van 23 augustus 2022 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde [naam gemachtigde 1]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit het college van 22 april 2021 (bestreden besluit I) inzake de ambtshalve wijziging van de vergunningvoorschriften van de aan eiseres op 31 augustus 1999 verleende omgevingsvergunning voor het afleveren van benzine, dieselolie en LPG aan het wegverkeer op de locatie [adres] te [vestigingsplaats] .
Bij besluit van 19 oktober 2021 (bestreden besluit II) heeft het college bestreden besluit I ingetrokken en een nieuwe ambtshalve wijziging van de vergunningvoorschriften vastgesteld.
Eiseres heeft te kennen gegeven dat zij het ook niet eens is met bestreden besluit II. Daarom heeft haar beroep op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit II.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 14 juni 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde [naam gemachtigde 1] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde 2] en [naam gemachtigde 3] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De ambtshalve wijziging is ingegeven door de volgens het college noodzakelijke actualisering van de vergunningvoorschriften. De in de geldende vergunning opgenomen vergunningvoorschriften zijn gebaseerd op een inmiddels verouderde versie van PGS 15 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, een handreiking voor bedrijven die gevaarlijke stoffen produceren, transporteren, opslaan of gebruiken en voor overheden die zijn belast met het toezicht op en de vergunningverlening aan deze bedrijven).
Los van de gevaarlijke stoffen heeft het college van de gelegenheid gebruik gemaakt om ook voorschriften met betrekking tot een doelmatig gebruik van energie op te nemen.
In de procedure die geleid heeft tot de vaststelling van bestreden besluit I heeft het college verzuimd om de zienswijze van eiseres te peilen. Dat gebrek is hersteld in de procedure die geleid heeft tot de vaststelling van bestreden besluit II.
Omdat het college in bestreden besluit II tegemoet is gekomen aan enkele punten van kritiek heeft eiseres haar beroep tegen bestreden besluit II beperkt tot de opgelegde voorschriften met betrekking tot het onderwerp ‘energie’. In bestreden besluit II is in voorschrift 2.3.1 bepaald dat de vergunninghouder binnen 6 maanden nadat het besluit onherroepelijk is geworden de rapportage van een energieonderzoek aan het bevoegd gezag moet aanbieden. Het energieonderzoek heeft tot doel om de rendabele en technisch haalbare energie-efficiënte maatregelen te identificeren.
2. Bestreden besluit I is ingetrokken en eiseres heeft ter zitting erkend dat zij geen belang meer heeft bij een uitspraak over de rechtmatigheid van dat besluit. De rechtbank zal daarom het desbetreffende beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaren.
3. Eiseres drijft op de locatie [adres] te [vestigingsplaats] een tankstation met onder meer een pomp voor het afleveren van LPG. Deze activiteit is genoemd in Bijlage I onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht (Bor) onder categorie 2.7 sub m.
Omdat het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is op de inrichting is de inrichting tevens vergunningplichtig ingevolge Bijlage I onderdeel B, lid 1 sub a, van het Bor.
Ingevolge artikel 2.14c van het Activiteitenbesluit is afdeling 2.6 (Energiebesparing) van toepassing op degene die een inrichting type A of een inrichting type B drijft.
Artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit bepaalt:
1. Degene die de inrichting drijft neemt alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder.
2. Degene die de inrichting drijft rapporteert uiterlijk op 1 juli 2019 en daarna eenmaal per vier jaar aan het bevoegd gezag welke energiebesparende maatregelen zijn getroffen.
(…);
5. Indien aannemelijk is dat niet wordt voldaan aan het eerste lid, kan het bevoegd gezag degene die de inrichting drijft waarvan het energieverbruik in enig kalenderjaar groter is dan 200.000 kilowatt uur aan elektriciteit of groter is dan 75.000 kubieke meter aardgasequivalenten aan brandstoffen, verplichten om binnen een door het bevoegd gezag te bepalen termijn, onderzoek te verrichten of te laten verrichten waaruit blijkt of aan het eerste lid wordt voldaan.
6. Indien uit het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid, blijkt dat niet wordt voldaan aan het eerste lid, neemt degene die de inrichting drijft de in het eerste lid bedoelde maatregelen binnen een door het bevoegd gezag te bepalen redelijke termijn.
7. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien het energiegebruik in de inrichting in enig kalenderjaar kleiner is dan 50.000 kilowatt uur (kWh) aan elektriciteit en kleiner is dan 25.000 kubieke meter aardgasequivalenten aan brandstoffen.
4. Blijkens paragraaf 4.2.5 van bestreden besluit II is bij de aanvragen voor de vergunningen van 31 augustus 1999 en 11 juli 2000 geen rapportage van een energieonderzoek gevoegd en heeft het college tot op heden onvoldoende kunnen vaststellen welke rendabele energiebesparende maatregelen voor de inrichting van eiseres gelden. Niet in geding is dat eiseres een middelgrote energieverbruiker is en dat het gebruik in de drie jaren voorafgaand aan bestreden besluit II achtereenvolgens 69.916 kWh, 70.775 kWh en 69.134 kWh bedroeg.
4.1
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het college ten onrechte de verplichting heeft opgelegd om een rapportage van een energieonderzoek aan te bieden. Eiseres is van mening dat het college eerst zelf onderzoek naar het energieverbruik had moeten doen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3291, ECLI:NL:RVS:2012:BX3291heeft eiseres betoogd dat dwingende voorschriften tot energiebesparing bij een verbruik tussen 50.000 kWh en 200.000 kWh niet vanzelfsprekend zijn en dat daarom het voorschrijven van een energieonderzoek niet reëel is en niet is gebaseerd op de actuele inzichten en drempels.
4.2
Het college heeft in paragraaf 4.3.5 van bestreden besluit II aangegeven dat artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit niet rechtstreeks van toepassing is op type C-inrichtingen maar dat die bepaling wel als richtlijn kan worden gehanteerd. De rechtbank acht dit niet onredelijk. Voorts heeft het college benadrukt dat hij niet de verplichting heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2.15, lid 5, van het Activiteitenbesluit maar dat het gaat om een daaraan voorafgaand haalbaarheidsonderzoek teneinde te kunnen vaststellen welke rendabele energiebesparende maatregelen genomen zijn dan wel genomen kunnen worden.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat het college dit haalbaarheidsonderzoek niet in redelijkheid heeft kunnen opleggen. Eiseres heeft nooit eerder informatie verstrekt over de energiebesparende maatregelen die getroffen zijn en uit de verbruiksgegevens van de drie jaren voorafgaand aan bestreden besluit II kan het college niet opmaken dat er maatregelen genomen zijn. Zonder het door het college gevergde energieonderzoek is het niet mogelijk om vast te stellen welke rendabele en technisch haalbare energie-efficiënte maatregelen door eiseres getroffen kunnen worden. In 2018 is tijdens een milieucontrole vastgesteld dat eiseres in het geheel geen gebruik van ledverlichting heeft gemaakt. Eiseres heeft op zich terecht opgemerkt dat die milieucontrole al weer een hele tijd geleden is, maar zij heeft nooit gereageerd op de stelling van het college dat geen gebruik gemaakt werd van ledverlichting. De situatie van eiseres verschilt wezenlijk van de situatie in de door haar aangehaalde uitspraak, waarin het desbetreffende bedrijf betoogde dat geen energieonderzoek nodig was omdat uit de door het bedrijf overgelegde rapporten zou blijken dat in de inrichting al voldoende energiebesparende maatregelen waren getroffen. Eiseres heeft, als gezegd, geen inzicht gegeven in de door haar getroffen energiebesparende maatregelen.
5.1
Voorts heeft eiseres aangevoerd dat het onduidelijk is welke criteria worden gehanteerd om aanvullende verplichtingen op te leggen na beoordeling van de onderzoekgegevens. Volgens eiseres moeten die criteria vooraf duidelijk zijn en hadden zij dus al in bestreden besluit II opgenomen moeten worden.
5.2
De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat het voor haar onduidelijk is waar zij aan toe is. In voorschrift 2.3.1 is exact omschreven welke elementen het energie-efficiëntie plan moet bevatten en vervolgens is in voorschrift 2.3.2 bepaald dat eiseres de energie-efficiëntie moet verbeteren door de rendabele maatregelen uit het (door haarzelf vastgestelde) plan uit te voeren binnen de termijn die per maatregel in het plan is aangegeven. Indien het energieonderzoek voldoet aan de in de voorschriften gestelde eisen dan zal het onderzoek worden goedgekeurd. Niet-nakoming van het goedgekeurde plan leidt niet tot aanvullende verplichtingen. Het kan wel leiden tot handhaving van dat plan wegens overtreding van de in artikel 2.15, eerste lid, van het Activiteitenbesluit opgenomen norm.
6. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres tegen bestreden besluit II ongegrond verklaard dient te worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep van eiseres tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van eiseres tegen bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. T. Peters en mr. M.G.J. Maas-Cooymans, leden, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 23 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen.
P.H.M. Verdonschot, griffier R.P. Broeders, voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.