In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 augustus 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 360.000, terwijl belanghebbende deze waarde betwistte en stelde dat de waarde maximaal € 349.000 zou moeten zijn, het bedrag dat hij voor de woning had betaald. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan om de vastgestelde waarde te onderbouwen. Belanghebbende had de woning aangekocht op 12 december 2019 en had deze na aankoop verbouwd voor een bedrag van € 26.100. De rechtbank oordeelt dat de door belanghebbende aangevoerde wijzigingen aan de woning niet de door de heffingsambtenaar gestelde waardevermeerdering van € 15.660 rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de WOZ-waarde van de woning moet worden vastgesteld op het door belanghebbende betaalde aankoopbedrag van € 349.000. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en verlaagt de WOZ-waarde naar dit bedrag. Tevens wordt bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden.