ECLI:NL:RBZWB:2022:4873

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
21/3689
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en kostenvergoeding bezwaarfase

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle, die op 10 augustus 2021 de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [straatnaam] te [plaats] had vastgesteld op € 307.000 per waardepeildatum 1 januari 2020. Belanghebbende, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en verzocht om een kostenvergoeding. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard en geen kostenvergoeding toegekend, waarop belanghebbende beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was, maar de heffingsambtenaar niet. De rechtbank constateerde dat er geen juiste machtiging was voor de procesvertegenwoordiging, maar deze werd later alsnog ontvangen. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde verklaard geen gronden aan te voeren tegen de WOZ-waarde, waardoor deze gehandhaafd bleef. De rechtbank heeft het verzoek om kostenvergoeding afgewezen, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat er sprake was van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat de opmerking van de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar onjuist was, maar dat dit niet leidde tot recht op kostenvergoeding, aangezien het bezwaar ongegrond was verklaard.

De rechtbank concludeert dat het beroep van belanghebbende ongegrond is en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig en openbaar gemaakt op 22 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3689
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 10 augustus 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 26 februari 2021 de waarde van de onroerende zaak [straatnaam] te [plaats] (hierna: de woning) per waardepeildatum
1 januari 2020 vastgesteld op € 307.000.
1.3.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], waarbij is verzocht om een kostenvergoeding. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en heeft geen kostenvergoeding toegekend.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde]. Namens de heffingsambtenaar is niemand verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich niet afgemeld voor de zitting. De uitnodiging voor de zitting is op 22 juni 2022 aangetekend verzonden aan de heffingsambtenaar op het adres [adres] te [plaats]. Uit informatie van PostNL blijkt dat de uitnodiging op 23 juni 2022 op voornoemd adres is bezorgd. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat de heffingsambtenaar op de juiste wijze is opgeroepen voor de zitting. De zitting heeft daarom plaatsgevonden zonder de aanwezigheid van de heffingsambtenaar.

2.Overwegingen

2.1.
De rechtbank heeft voorafgaand aan de zitting geconstateerd dat zich in het dossier
geen juiste machtiging bevond ten aanzien van de procesvertegenwoordiging door gemachtigde. Ter zitting heeft de rechtbank de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om zo spoedig mogelijk na de zitting alsnog de juiste machtiging te verstrekken. Op 10 augustus 2022 heeft de rechtbank de juiste machtiging ontvangen.
2.2.
Belanghebbende heeft in de beroepsfase geen gronden aangevoerd tegen de WOZ-waarde van de woning. Ter zitting heeft gemachtigde namens belanghebbende verklaard dat hij dit ook niet meer wenst te doen. De door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde blijft daarom gehandhaafd.
2.3.
Ter zitting is vast komen te staan dat het geschil ziet op het volgende. In de uitspraak op bezwaar is ten aanzien van de door belanghebbende gevraagde kostenvergoeding geschreven:
‘Ik wijs uw verzoek om kostenvergoeding af, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.’.Belanghebbende stelt dat dit niet zo in de uitspraak op bezwaar had mogen worden opgenomen omdat wel sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Door dit op deze wijze op te nemen in de uitspraak op bezwaar wordt de positie van gemachtigde in de maatschappij aangetast. Belanghebbende stelt dat het verzoek om kostenvergoeding niet had mogen worden afgewezen op de grond dat geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Gelet op het voorgaande stelt belanghebbende dat hij recht heeft op een (proces)kostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase. Volgens belanghebbende is sprake van bijzondere omstandigheden waardoor de vergoeding hoger moet worden vastgesteld dan de bedragen die gelden op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
2.4.
De rechtbank overweegt dat vorenbedoelde opmerking in de uitspraak op bezwaar inderdaad onjuist is. Zoals ook uit de door belanghebbende overgelegde uitspraken blijkt, is al eerder door de Centrale Raad van Beroep [1] en de Raad van State [2] overwogen dat gemachtigde als beroepsmatig bijstandsverlener moet worden aangemerkt. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar anders over te oordelen en de rechtbank begrijpt dat deze opmerking door gemachtigde als onprettig wordt ervaren. Dit maakt echter naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat de heffingsambtenaar bij de uitspraak een kostenvergoeding had moeten toekennen aan de belanghebbende. Het bezwaar van belanghebbende is namelijk ongegrond verklaard, waardoor op grond van artikel 7:15 van de Awb geen recht bestaat op een kostenvergoeding. Aan belanghebbende is derhalve terecht geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.
2.5.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat hij recht heeft op een (proces)kostenvergoeding omdat sprake is van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, slaagt deze stelling naar het oordeel van de rechtbank niet. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd is daarvoor onvoldoende. De rechtbank acht de opmerking van de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar niet zo onzorgvuldig dat sprake is van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur jegens de belanghebbende.

3.Conclusie en gevolgen

3.1.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verklaart de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 22 augustus 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep, 8 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF7597.
2.Raad van State, ECLI:NL:RVS:2009:BK0838.