ECLI:NL:RBZWB:2022:4810
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke beoordeling van naheffingsaanslag parkeerbelasting door de rechtbank
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De belanghebbende had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen van € 66,00, bestaande uit € 1,50 aan belasting en € 64,50 aan kosten. De heffingsambtenaar had het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging tegen deze beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van de belanghebbende op 2 april 2021 omstreeks 13:59 uur geparkeerd stond op een door de gemeente aangewezen parkeerplaats, waar betaald parkeren geldt. Tijdens een controle met een scanauto werd geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende voerde aan dat hij de auto had stilgezet om een te koop bord te lossen, wat volgens hem onder de uitzondering van onmiddellijk laden en lossen valt. De rechtbank oordeelde echter dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van onmiddellijk laden of lossen. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag had opgelegd, omdat de belanghebbende niet aan de verplichting om parkeerbelasting te betalen had voldaan. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.