ECLI:NL:RBZWB:2022:4793

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
18 augustus 2022
Zaaknummer
9605350_E30032022
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter in agentuurovereenkomst en incidenten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 maart 2022, is er een geschil ontstaan over de bevoegdheid van de kantonrechter in een incident. Eiser in conventie, aangeduid als [eiser], heeft hoofdelijke veroordeling van de gedaagden in conventie en eisers in reconventie, aangeduid als [gemachtigde sub 3] c.s., gevorderd. De gedaagden hebben verweer gevoerd en een tegenvordering ingesteld, waarbij zij de kantonrechter verzochten zich onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector Handelszaken. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat er geen sprake zou zijn van een agentuurovereenkomst en dat het gevorderde bedrag de competentie van de kantonrechter overstijgt.

Eiser betwistte dit en stelde dat er wel degelijk sprake was van een agentuurovereenkomst, waardoor de kantonrechter bevoegd zou zijn. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat op grond van artikel 93 sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de kantonrechter bevoegd is om de zaak te beoordelen, omdat de vordering van eiser mogelijk gebaseerd is op een agentuurovereenkomst. De kantonrechter heeft de vordering in het incident afgewezen en de gedaagden in de proceskosten veroordeeld. De hoofdzaak zal verder worden behandeld in een mondelinge zitting, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun verhinderdata door te geven.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen partijen zorgvuldig te onderzoeken, vooral in het kader van agentuurovereenkomsten, en bevestigt de bevoegdheid van de kantonrechter in dergelijke gevallen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 9605350 CV EXPL 21-4490
vonnis d.d. 30 maart 2022
inzake
[eiser],
kantoorhoudende te [adres 1] ,
eiser in conventie en gedaagde in reconventie in de hoofdzaak, verweerder in het incident,
gemachtigden: mr. W.F. Dammers en mr. C.E.S. van den Engel, advocaten te Tilburg,
tegen

1.[gemachtigde sub 1]

B.V.,
statutair gevestigd te [adres 2]

2. [gemachtigde sub 2]

B.V.,
statutair gevestigd te [adres 2]

3. [gemachtigde sub 3]

wonende te [adres 3]
samen gedaagden in conventie en eisers in reconventie in de hoofdzaak, eisers in het incident,
gemachtigden: J.J.E. Bremer en C.L.H. Netze-Ritsema, advocaten te Den Haag.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 16 december 2021 met producties;
b. de incidentele conclusie inhoudende het verweer van onbevoegdheid, tevens houdende conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie in de hoofdzaak met producties;
c. de conclusie van antwoord in het incident.

2.Het geschil

In de hoofdzaak
2.1.
Eiser in conventie en gedaagde in reconventie in de hoofdzaak (verder te noemen
[eiser] vordert – kort gezegd – hoofdelijke veroordeling van gedaagden in conventie en eisers in reconventie (verder in mannelijk enkelvoud te noemen [gemachtigde sub 3] c.s.) tot betaling van de bedragen en tot het doen en/of nalaten, als nader in de dagvaarding omschreven, met hoofdelijke veroordeling van [gemachtigde sub 3] c.s. in de proceskosten.
2.2.
[gemachtigde sub 3] c.s. concludeert tot het niet ontvankelijk verklaren van [eiser] in zijn vordering, althans tot afwijzing van de vordering in conventie, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Verder heeft [gemachtigde sub 3] c.s. een tegenvordering ingesteld als nader in de eis in reconventie omschreven, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
2.3.
[eiser] voert verweer in reconventie, met hoofdelijke veroordeling van [gemachtigde sub 3] c.s. in de proceskosten.
In het incident
2.4.
[gemachtigde sub 3] c.s. heeft de kantonrechter verzocht zich onbevoegd te verklaren en de zaak te verwijzen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector Handelszaken, locatie Breda. Gesteld wordt dat er geen sprake is van een agentuurovereenkomst en dat het gevorderde bedrag de competentie van de kantonrechter op grond van artikel 93 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) overstijgt.
2.5.
[eiser] concludeert tot afwijzing van de vordering in het incident, nu volgens hem wel degelijk sprake is van een agentuurovereenkomst en de kantonrechter volgens artikel 93 sub c Rv bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Op grond van artikel 93 sub c Rv is in zaken betreffende een agentuurovereenkomst de kantonrechter bevoegd om de zaak te beoordelen. Artikel 7:428 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) omschrijft een agentuurovereenkomst als een overeenkomst waarbij de ene partij, de principaal, aan de andere partij, de handelsagent, opdraagt, en deze zich verbindt, voor een bepaalde of een onbepaalde tijd en tegen beloning bij de totstandkoming van overeenkomsten bemiddeling te verlenen, en deze eventueel op naam en voor rekening van de principaal te sluiten, zonder aan deze ondergeschikt te zijn.
3.2.
Voor het antwoord op de vraag of er in dit geval sprake is van een agentuurovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:428 lid 1 BW en 93 Rv, is bepalend de grondslag van de vordering zoals deze volgens de dagvaarding is ingesteld. Bij de uitleg van de dagvaarding dient voorop te staan dat op grond van het feit dat [eiser] zijn vordering bij de kantonrechter aanhangig heeft gemaakt, in beginsel moet worden aangenomen dat hij een vordering beoogde in te stellen, ter zake waarvan de kantonrechter bevoegd is. Daarom kan de conclusie dat de vordering ten onrechte bij de kantonrechter is aangebracht, slechts getrokken worden indien de dagvaarding niet in redelijkheid aldus kan worden uitgelegd dat deze inderdaad een vordering inhoudt tot beoordeling waarvan de kantonrechter bevoegd is.
3.3.
In dit geval staat vast dat partijen in 2013 mondeling een overeenkomst zijn aangegaan. Voor de totstandkoming van een agentuurovereenkomst bestaan geen vormvoorschriften, hetgeen betekent dat ook mondeling een geldige agentuurovereenkomst kan worden aangegaan. In dit geval kan de bedoeling van partijen echter niet duidelijk van enig schriftelijk stuk worden afgeleid. De algemene verwijzing naar de door [eiser] overgelegde algemene voorwaarden levert in dit kader ook geen concreet antwoord op. Of partijen in dit geval bedoeld hebben om een agentuurovereenkomst af te sluiten dient dus te worden beoordeeld aan de hand van de overige/feitelijke omstandigheden van het geval en wat partijen hierbij over en weer van elkaar mochten verwachten.
3.4.
[gemachtigde sub 3] c.s. voert aan dat er geen sprake is van een agentuurovereenkomst, omdat [eiser] niet heeft bemiddeld bij de totstandkoming van overeenkomsten en dat er ook geen overeenkomsten door diens tussenkomst tot stand zijn gekomen. Door toedoen van [eiser] zijn er volgens [gemachtigde sub 3] c.s. niet alleen geen nieuwe klantrelaties ontstaan, maar is [gemachtigde sub 3] c.s. zelfs klanten kwijtgeraakt. Bovendien refereren de facturen niet aan werkzaamheden die onder een agentuur zouden kunnen vallen, het gaat hier om de typische werkzaamheden van een websitebouwer. Geen sprake is geweest van het voorbereiden en eventueel afsluiten van transacties. Bovendien wordt pas voor het eerst op 26 november 2021 gesproken over een agentuurovereenkomst, aldus [gemachtigde sub 3] c.s.
3.5.
[eiser] meent dat wel degelijk sprake is van een agentuurovereenkomst, nu [eiser] op duurzame basis tegen beloning zorgde voor de ontwikkeling van de webshop, grafisch design, online strategie, het verzorgen van content, productmanagement en het genereren van online bestellingen, waarbij hij stelt een actieve rol te hebben gehad in het daadwerkelijk tot stand brengen van overeenkomsten tussen klanten en de principaal. Door [eiser] wordt verwezen naar literatuur [1] , een uitspraak van de Hoge Raad [2] en Kamerstukken [3] , waaruit volgens [eiser] blijkt dat ook online platformen als die van [eiser] handelsagent kunnen zijn.
3.6.
De kantonrechter overweegt dat de voor een agentuurovereenkomst vereiste elementen in de dagvaarding door [eiser] worden genoemd en/of aangeduid, waardoor er in theorie mogelijk sprake is van een agentuurovereenkomst. Gelet op het hiervoor onder 3.2 genoemde uitgangspunt en gelet op de beperkte ruimte die in het kader van dit bevoegdheidsincident bestaat voor onderzoek naar de kwalificatie van de in de overeenkomst neergelegde rechtsverhouding, kan op dit moment niet worden gezegd dat uit de door [eiser] bij dagvaarding gestelde feiten onmiskenbaar blijkt dat de vordering niet is gebaseerd op een agentuurovereenkomst. Dit leidt ertoe dat de kantonrechter bevoegd is om de zaak te beoordelen en de vordering in het incident wordt afgewezen.
3.7.
[gemachtigde sub 3] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
In de hoofdzaak
3.8.
Gelet op de stellingen van partijen en de omstandigheden van het geval komt het de kantonrechter wenselijk voor om tijdens een mondelinge behandeling van het geschil ter terechtzitting nadere inlichtingen van partijen te verkrijgen. Verder zal getracht worden een minnelijke regeling van (een deel van) het geschil te bereiken en/of tot procedurele afspraken te komen.
3.9.
De zaak zal dan ook naar de hierna te bepalen roldatum worden verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata door te geven.
3.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
wijst de vordering van [gemachtigde sub 3] c.s. af;
veroordeelt [gemachtigde sub 3] c.s. in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] begroot op € 249,- aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] ;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 13 april 2022 te 9.00 uur, voor akte verhinderdata van partijen (alsmede die van hun gemachtigden) over de periode april tot en met september 2022;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.

Voetnoten

1.Huppes en Wildenbeest, ‘Vereist artikel 7:425 BW menselijke tussenkomst of kan een online platform ook bemiddelen?’, contracteren 2019,04, p. 128-134.
2.HR 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:935 (Prijsvrij/Corendon).
3.Kamerstukken II 1970/1971, 11022, 4, p.14.