ECLI:NL:RBZWB:2022:4577

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
BRE 21/5095
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen ingehouden loonheffing niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had op 10 september 2021 bezwaar gemaakt tegen de ingehouden loonheffing over de jaren 2005 tot en met 2021. De inspecteur heeft echter in een brief van 24 september 2021 medegedeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begint op de dag na de voldoening, inhouding of afdracht van de belasting. Aangezien het bezwaarschrift pas op 21 september 2021 door de inspecteur is ontvangen, was het niet tijdig ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht de bezwaren voor de jaren 2005 tot en met 2018 niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de belanghebbende niet binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep betrekking had op ambtshalve beslissingen van de inspecteur, aangezien deze beslissingen niet voor bezwaar en beroep vatbaar zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5095

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. C.F.M. van den Ekart),
en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Procesverloop

Belanghebbende heeft bij brief van 10 september 2021, ontvangen bij de inspecteur op 21 september 2021, bezwaar gemaakt tegen de ingehouden loonheffing van 2005 tot en met 2021.
In een brief van de inspecteur van 24 september 2021 deelt de inspecteur belanghebbende – voor zover van belang – het volgende mede:
“(…) De inspecteur behandelt een bezwaarschrift of een verzoek dat wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk is, als een verzoek om ambtshalve vermindering.

Termijn behandeling verzoek

Voor de loonbelasting verloopt de termijn waarbinnen u aanspraak kan maken op een ambtshalve vermindering of teruggaaf na vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarop de teruggaaf betrekking heeft. (…)

Beoordeling verzoek

Aangezien uw verzoek om ambtshalve vermindering ziet op een tijdvak dat buiten de bovengenoemde vijf-jaarstermijn val (01-01-2005 t/m 31-12-2015) wordt deze periode niet in behandeling genomen. De overige jaren zullen wel beoordeeld worden.
(…)”
In de uitspraken op bezwaar van 13 oktober 2021 en 20 oktober 2021 zijn de bezwaren over 2016 tot en met 2018 niet-ontvankelijk verklaard. In de uitspraak op bezwaar van 13 oktober 2021 is de ingehouden loonheffingen voor het jaar 2016 ambtshalve verminderd. In de uitspraken op bezwaar van 20 oktober 2021 is geoordeeld dat er geen aanleiding is om de ingehouden loonheffingen voor de jaren 2017 en 2018 ambtshalve te verminderen.
Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend. In het beroepschrift stelt belanghebbende in beroep te komen tegen de
“beslissing van ingehouden loonheffingen”.

Overwegingen

Vooraf
De rechtbank begrijpt uit de brief van de inspecteur van 24 september 2021 dat de bezwaren over de ingehouden loonheffingen voor de jaren 2005 tot en met 2015 niet-ontvankelijk zijn verklaard. En dat er geen ambtshalve beoordeling plaatsvindt, omdat een verzoek om ambtshalve vermindering niet binnen vijf jaar na het einde van het belastingjaar is ingediend).
Uit het beroepschrift maakt de rechtbank op dat belanghebbende in beroep komt tegen de beslissingen over de jaren 2005 tot en met 2018.
Inhoudelijk
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk ongegrond is.
De inspecteur heeft de bezwaren voor de jaren 2005 tot en met 2018 niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de dag na de van de voldoening, de inhouding of de afdracht. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het bezwaarschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij verweerder is ontvangen. De rechtbank wijkt alleen van dit laatste uitgangspunt af als op grond van vaststaande feiten aannemelijk is dat het bezwaarschrift later dan de laatste dag van de termijn op de post is gedaan. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
Het bezwaarschrift is bij de inspecteur op 21 september 2021 ontvangen. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
Belanghebbende heeft hiervoor de volgende reden gegeven. Belanghebbende heeft gesteld dat niemand hem had geïnformeerd dat hij de betreffende premies niet hoefde te betalen in twee landen van de Europese Gemeenschap. Belanghebbende verzoekt, vertrouwend op het rechtsgevoel van de rechtbank, om teruggave van de ingehouden loonheffing.
Dat is geen verontschuldiging voor dit verzuim.
Artikel 6:11 van de Awb ziet op gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Niet in geschil is dat belanghebbende wel in staat was om binnen de wettelijke bezwaartermijn tegen de inhouding bezwaar te maken, maar dat niet heeft gedaan omdat hij daartoe geen reden zag. Pas later is die reden opgekomen. Een nadien opgekomen reden kan echter niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt.
De inspecteur heeft dus terecht de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn daarom in zoverre kennelijk ongegrond.
Ambtshalve beslissing
De inspecteur heeft in zijn brieven van 24 september 2021, 13 oktober 2021 en 20 oktober 2021 ook een ambtshalve beoordeling gegeven.
Voor zover de beroepen zijn gericht tegen deze beslissingen, verklaart de rechtbank zich kennelijk onbevoegd. Het gaat namelijk om beslissingen op grond van artikel 65 van de AWR. Dergelijke beslissingen zijn niet voor (bezwaar en) beroep vatbaar. Rechtsmiddelen tegen dergelijke beslissingen kunnen worden aangewend bij de civiele rechter.
In dit geval is er overigens nog een mogelijkheid om het inhoudelijke geschil via een fiscale procedure aan de belastingrechter voor te leggen, zij het niet via een procedure betreffende de inhouding, maar via een procedure tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (zie hierna).
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ter informatie
Uit het voorgaande volgt dat aan een behandeling van het inhoudelijke geschil niet wordt toegekomen. Het geschilpunt kan wel aan de orde worden gesteld in een procedure tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverziekeringen (IB/PVV), namelijk via een bezwaarschrift (bezwaartermijn zes weken na bekendmaking van de aanslag IB/PVV) of een verzoek om ambtshalve vermindering (binnen vijf jaar na het einde van het belastingjaar).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond voor zover deze zien op de uitspraken op bezwaar;
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep ziet op de ambtshalve beslissingen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 12 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.