In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had op 10 september 2021 bezwaar gemaakt tegen de ingehouden loonheffing over de jaren 2005 tot en met 2021. De inspecteur heeft echter in een brief van 24 september 2021 medegedeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn begint op de dag na de voldoening, inhouding of afdracht van de belasting. Aangezien het bezwaarschrift pas op 21 september 2021 door de inspecteur is ontvangen, was het niet tijdig ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht de bezwaren voor de jaren 2005 tot en met 2018 niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de belanghebbende niet binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep betrekking had op ambtshalve beslissingen van de inspecteur, aangezien deze beslissingen niet voor bezwaar en beroep vatbaar zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.