In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 oktober 2020. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 871.000 per 1 januari 2019, maar heeft deze waarde in bezwaar verlaagd naar € 847.000. Belanghebbende is het niet eens met deze waardevaststelling en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 29 juni 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de woning vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij referentieobjecten zijn gebruikt die recentelijk zijn verkocht. De rechtbank heeft beoordeeld of de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder de vergelijking met andere woningen en de aankoopprijs van zijn woning. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd en verklaart het beroep ongegrond. De beschikking en de aanslag blijven dus in stand, en belanghebbende krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.