ECLI:NL:RBZWB:2022:4516

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5027
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan een belanghebbende met een gehandicaptenparkeerkaart

Op 5 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar, die op 11 oktober 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting had opgelegd. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat de auto van de belanghebbende, die voorzien was van een gehandicaptenparkeerkaart, op 12 juli 2021 omstreeks 21:39 uur was geconstateerd zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond, waarop de belanghebbende in beroep ging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van de belanghebbende stond geparkeerd in een gebied waar parkeerbelasting verschuldigd is. De belanghebbende stelde dat hij geen parkeerbelasting verschuldigd was omdat hij parkeerde met een gehandicaptenparkeerkaart, maar de rechtbank oordeelde dat de locatie waar de auto stond geparkeerd, was aangewezen als een plek waar betaald parkeren geldt. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag had opgelegd, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij recht had op vrijstelling van parkeerbelasting.

De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en oordeelde dat hij geen recht had op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5027

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A.P.J. van Hamond),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg (verweerder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 11 oktober 2021.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 26 juli 2022 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Totstandkoming van het besluit

1.1
De auto met kenteken [kenteken] stond op 12 juli 2021 omstreeks 21:39 uur stil aan de [adres 1] . Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
1.2
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 45, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1 en € 44 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een
naheffingsaanslag heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Was belanghebbende parkeerbelasting verschuldigd?
2.3
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen parkeerbelasting verschuldigd was, omdat hij de auto voorzien van een gehandicaptenparkeerkaart buiten de aangegeven parkeervakken heeft geparkeerd, in een voor parkeren verboden zone, zonder daarbij een doorgang te blokkeren.
2.4
Niet in geschil is dat de auto stil stond aan de [adres 1] , dat de auto van belanghebbende was voorzien van een gehandicaptenparkeerkaart en dat geen parkeerbelasting is voldaan.
2.5
De rechtbank stelt vast dat de locatie aan de [adres 1] door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Er is sprake van een parkeerzone (Rayon Zuid-03), die is begrensd door een aantal straten, waarbinnen parkeerbelasting verschuldigd is voor het parkeren. [1] Artikel 85 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (het Reglement) waar belanghebbende naar verwijst, staat hier niet aan in de weg. De enige uitzondering op het betaald parkeren zijn de parkeerplaatsen die zijn aangeduid met een E06 verkeersbord, waar met een gehandicaptenparkeerkaart gratis mag worden geparkeerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat belanghebbende gebruik gemaakt heeft van een reguliere parkeerplaats. Ook is aannemelijk dat geen sprake is van parkeren in de zin van artikel 85 van het Reglement. Op de door de heffingsambtenaar overgelegde foto’s is namelijk te zien dat de auto van belanghebbende in een regulier parkeervak staat. Voor het parkeren op een dergelijke plaats is – ook met een gehandicaptenparkeerkaart – parkeerbelasting verschuldigd. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende parkeerbelasting verschuldigd was.

Conclusie en gevolgen

3. Nu de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 5 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Tilburg (Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder de naam ‘parkeerbelastingen’ een belasting geheven ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening is de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van parkeerapparatuur geschiedt door via het gebruik van een (stads)pas, een mobiele telefoon of ander communicatiemiddel, webapplicatie of vergelijkbare producten, inloggen op de centrale computer, met dien verstande dat de aanwijzingen op straat met betrekking tot bebording leidend zijn voor het bepalen van de plaats, tijdstip en wijze waarop de parkeerbelasting verschuldigd is.
In artikel 1, eerste lid, van het Aanwijzingsbesluit Betaald parkeren 2021-1 van de gemeente Tilburg (voor zover van belang) staat:
Aan te wijzen als plaatsen waar tegen betaling van belasting door het in werking stellen van de parkeerapparatuur of een door de gemeente verstrekte vergunning, zoals omschreven in de vigerende Verordening Parkeerbelastingen en de Parkeerverordening mag worden geparkeerd:
Rayon Zuid-03 (Z-03) Het gebied dat wordt begrensd door een deel van de Bisschop Zwijssenstraat, Stevenzandsestraat, Kolveniersstraat, Voetboogplein, deel van de Piushaven, Hopliedenkade, Vendeliersstraat, Havendijk Zuid, Jan van Rijzewijkstraat, Ringbaan Zuid en de Broekhovenseweg.
Artikel 85, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 vermeldt:
Op bestuurders van een motorvoertuig op meer dan twee wielen waarin op de door Onze Minister voorgeschreven wijze een geldige en behoorlijk leesbare gehandicaptenparkeerkaart is aangebracht, zijn artikel 25 en, indien niet langer wordt geparkeerd dan drie uren, de artikelen 24, eerste lid, onderdeel e, 46 en 62, voor zover het betreft bord E1 van bijlage 1, niet van toepassing.

Voetnoten

1.Zie artikel 8 van de Verordening parkeerbelastingen 2021 (hierna: de Verordening) gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit Betaald parkeren 2021-1 (hierna: het Aanwijzingsbesluit).