ECLI:NL:RBZWB:2022:442

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_416
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en gedoogbeleid

Op 9 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd op 11 januari 2021, omdat hij geen parkeerbelasting had voldaan terwijl zijn auto geparkeerd stond op een aangewezen parkeerplaats. De belanghebbende maakte bezwaar tegen de naheffingsaanslag, maar dit werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 26 januari 2022 was de belanghebbende afwezig, maar de heffingsambtenaar was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende op het moment van de controle niet had voldaan aan de verplichting om parkeerbelasting te betalen. De belanghebbende voerde aan dat hij vanwege de landelijke sluiting van scholen en de drukte van het hebben van drie schoolgaande kinderen, niet op de hoogte was van de gedoogtijden en daardoor vergeten was om te betalen. De heffingsambtenaar stelde echter dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende op een tijdstip had geparkeerd dat niet binnen de gedoogtijden viel.

De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende had moeten betalen voor het parkeren, ongeacht zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/416 PARKBL

Uitspraak van 9 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[belanghebbende] , te [plaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] , de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 11 januari 2021 en aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 20 januari 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 26 januari 2022. Belanghebbende was, met bericht van verhindering, niet aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde] .

Overwegingen

Feiten
1. De auto met kenteken [kenteken] stond op 11 januari 2021 omstreeks 14:31 uur stil op een parkeerplaats aan de [adres] te [plaats] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1] Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,00, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,50 en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.
Geschil
3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
Standpunt belanghebbende
4. Belanghebbende voert aan dat bij de [school] gedoogtijden zijn ingesteld vanwege halen en brengen van de kinderen en dat op die tijden niet gehandhaafd wordt op het betaald parkeren. Vanwege de landelijke sluiting van de scholen, was belanghebbende in dit geval op een ander tijdstip bij de school om schriftelijk werk ten behoeve van de kleuters op te halen. Deze ophaaltijden komen niet overeen met de gedoogtijden van het parkeerbedrijf, en de school of het parkeerbedrijf heeft mogelijk geen prioriteit gesteld aan aanpassing van de gedoogtijden. Belanghebbende is, in de haast en drukte van het hebben van drie schoolgaande kinderen en een fulltime baan gedurende de lockdown, vergeten dat hij dit keer buiten de gedoogtijden bij de school heeft geparkeerd. Gezien deze specifieke omstandigheden stelt belanghebbende wel de parkeerbelasting verschuldigd te zijn, maar verzoekt hij om coulance in de vorm van kwijtschelding van de naheffingskosten.
Standpunt heffingsambtenaar
5. Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, omdat belanghebbende heeft geparkeerd, hij wist dat ter plaatse parkeerbelasting verschuldigd was en heeft dit niet voldaan. Een verwijzing naar het gedoogbeleid is niet van belang, omdat hij buiten de gedoogtijden heeft geparkeerd. Onder verwijzing naar de uitspraak van gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2019:2491) is de heffingsambtenaar van mening dat ook als de auto slechts voor een korte tijd heeft stilgestaan parkeerbelasting verschuldigd is. Daarnaast is de parkeerbelasting een objectieve belasting, waarbij geen rekening kan worden gehouden met persoonlijke omstandigheden of ruimte is voor coulance.
Toetsingskader van de rechtbank
6. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Beoordeling
7. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende heeft geparkeerd in de [adres] en dat in deze straat sprake is van betaald parkeren. Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat voor het halen en brengen van kinderen bij de school gedoogtijden zijn vastgesteld, waarbinnen niet wordt gehandhaafd op betaald parkeren.
Belanghebbende heeft geparkeerd op een tijdstip dat niet binnen het gedoogbeleid valt. Hij had dus moeten betalen voor het parkeren. Dat hij vanwege de landelijke sluiting van de scholen op een ander tijdstip kort op de school moest zijn en daardoor vergeten was om de parkeerbelasting te voldoen, dient voor zijn rekening en risico te blijven. Hij mocht er immers, zonder enige aanleiding daartoe, niet vanuit gaan dat de gedoogtijd zou zijn aangepast aan de gewijzigde schoolmomenten.
Nu belanghebbende de parkeerbelasting niet heeft voldaan, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. De Verordening biedt geen ruimte voor de door belanghebbende gevraagde coulance.
8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 9 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie artikel 8 van de Verordening parkeerbelastingen [plaats] 2021 (hierna: de Verordening) gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit betaald parkeerbelastingen 2020.