ECLI:NL:RBZWB:2022:4412

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 20_5807
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na arbeidsongeschiktheid door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, een 33-jarige man die eerder als teamleider werkte, had een ernstig ongeval gehad op 15 augustus 2016, wat leidde tot arbeidsongeschiktheid. Het UWV weigerde echter om hem een uitkering toe te kennen met ingang van 14 augustus 2019, omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend.

Tijdens de zitting op 31 maart 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn bezwaren tegen het besluit van het UWV toegelicht. Het UWV had in eerdere besluiten, waaronder een primair besluit van 22 juli 2019 en een bestreden besluit van 26 februari 2020, eisers bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven aanvullende medische informatie in te brengen, wat hij deed met stukken van zijn psycholoog.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de medische situatie van eiser. De verzekeringsartsen hebben zowel psychisch als lichamelijk onderzoek verricht en relevante medische informatie betrokken. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen terecht geen beperkingen hebben aangenomen in de rubrieken voor persoonlijk en sociaal functioneren, omdat eiser zelf geen psychische klachten heeft gemeld en geen psychofarmaca gebruikte. De rechtbank concludeert dat het UWV op basis van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 31 januari 2020 de juiste beslissing heeft genomen en dat eiser niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage onder de vereiste 35% ligt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5807 WIA

uitspraak van 1 augustus 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats 1] , eiser,

gemachtigde: mr. P.H. Pijpelink ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 22 juli 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd om aan eiser een uitkering toe te kennen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met ingang van 14 augustus 2019.
In een besluit van 26 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 31 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] . Het onderzoek van de rechtbank is ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen om aanvullende informatie van zijn psycholoog in te brengen.
Eiser heeft middels een brief van 6 april 2021 een aantal medische stukken ingediend. Het UWV heeft hierop gereageerd middels een brief van 1 september 2021. Partijen hebben vervolgens niet aangegeven dat zij op een nadere zitting willen worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek in deze zaak daarom gesloten op 24 juni 2022.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden

1.
Eiser is een 33-jarige man, die werkzaam is geweest als teamleider bij [naam bedrijf] voor 28 uur per week. Op 15 augustus 2016 liep hij een 'plettrauma' op bij zijn rechtervoet en enkel, waarbij een container van 100 kilo op eisers onderbeen terecht kwam en hij op zijn hoofd is gevallen. Eiser heeft zich op 17 augustus 2016 arbeidsongeschikt gemeld voor zijn werk.
Eiser heeft op 28 mei 2018 een aanvraag ingediend om een WIA-uitkering. In het primaire besluit heeft het UWV geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen met ingang van 14 augustus 2019, omdat hij voor minder dan 35 arbeidsongeschikt is geacht. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers standpunt
2. Volgens eiser heeft het UWV onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten en beperkingen. Hij stelt – kort samengevat – dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen bij de aspecten persoonlijk en sociaal functioneren, en arbeidsduur. Volgens eiser heeft het UWV op deze punten te weinig onderzoek verricht. Hij beroept zich hierbij op een medisch advies van bedrijfsarts en jurist [naam bedrijfsarts en jurist] , die op zijn beurt verwijst naar een overzichtsartikel van [naam persoon 1] en [naam persoon 2] over conversiestoornissen, en een brief van GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] van 25 maart 2020.
Relevante regelgeving
3. In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Van belang is dan ook of eiser medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Het medische onderzoek door het UWV
4.1.
Het medische onderzoek van het UWV is verricht door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
4.2.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiser gezien op het spreekuur van 15 juli 2019. Er heeft (oriënterend) psychisch onderzoek en lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft ook informatie uit de behandelend sector betrokken, in de vorm van brieven van orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg 1] van 20 december 2016 en 8 september 2017, een brief van revalidatiearts [naam revalidatiearts 1] van 26 september 2017 en van revalidatiearts [naam revalidatiearts 2] van 14 maart 2018. De verzekeringsarts concludeert in een verslag van 18 juli 2019 tot een plausibele samenhang van stoornissen, klachten, belemmeringen en behandeling. Hij acht aannemelijk dat eiser beperkt is met betrekking tot de aspecten dynamische handelingen en statische houdingen. De betreffende beperkingen heeft de verzekeringsarts op genomen in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 juli 2019.
4.3.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft eiser gezien op een hoorzitting op 14 januari 2020. Zij heeft een door eiser overgelegde brief van orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg 2] van 5 november 2019 betrokken in haar beoordeling. De verzekeringsarts b&b wijkt af van oordeel van de primaire verzekeringsarts, door eiser ook beperkt te achten bij de aspecten persoonlijk risico, geknield/gehurkt actief zijn en zitten. De verzekeringsarts b&b heeft eisers aangepaste belastbaarheid opgenomen in een FML van 31 januari 2020.
Is het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig?
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medische onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op een spreekuur. De verzekeringsarts b&b heeft eiser ook gezien op een hoor-zitting, en beide verzekeringsartsen hebben medische informatie van eisers behandelaars betrokken in hun beoordeling. Hiermee beschikten zij over voldoende inzicht in eisers (medische) situatie. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van eisers klachten, waaronder zijn klachten bij het lopen, zitten en staan, alsmede zijn problemen met balans en het autorijden. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in hun beoordeling. Verder is de uitkomst van het medisch onderzoek voldoende onderbouwd.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de verzekeringsartsen ten onrechte niet meer onderzoek hebben gedaan naar zijn psychische klachten en eventuele beperkingen in de rubrieken 1 en 2 (persoonlijk en sociaal functioneren). Eiser heeft bij de primaire verzekeringsarts aangegeven dat de procedures mentaal belastend waren, maar dat het beter ging en dat hij zich beter kon concentreren op zijn studie. Zijn stemming was ook verbeterd. Bij zijn oriënterende psychische onderzoek vond de primaire verzekeringsarts ook geen duidelijke afwijkingen, en eiser gebruikte ook geen psychofarmaca. Verder is van belang dat eiser in zijn bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting geen psychische klachten heeft gemeld. De behandelende orthopeden en revalidatieartsen zagen ook geen aanleiding om eiser te verwijzen naar een psychiater. Eiser volgt een studie psychologie en heeft zelf een uitgebreid bezwaarschrift geschreven, wat ook niet duidt op de aanwezigheid van beperkingen in de rubrieken 1 en 2. Onder deze omstandigheden hebben de verzekerings-artsen niet meer psychisch onderzoek hoeven doen dan zij hebben gedaan.
Heeft het UWV te weinig beperkingen aangenomen bij eiser?
7. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de door eiser overgelegde informatie geen aanleiding om te twijfelen aan de overwegingen en conclusies van de verzekeringsartsen van het UWV. Met betrekking tot het advies van [naam bedrijfsarts en jurist] wijst de verzekeringsarts b&b er in een aanvullend rapport van 22 juni 2020 terecht op dat [naam bedrijfsarts en jurist] alleen dossierstudie heeft verricht. Uit diens overwegingen kan ook niet worden opgemaakt dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken 1 en 2, nu niet wordt ingegaan op eisers psychische toestand als zodanig. [naam bedrijfsarts en jurist] stelt weliswaar dat een urenbeperking moet worden gesteld, maar hij onderbouwt zijn mening niet. In het aanvullende rapport van 22 juni 2020 wordt er ook terecht op gewezen dat eiser in totaal 36 uur per week actief is met zijn studie psychologie, fitnessen en bezoeken aan de fysiotherapeut. Dit is een duidelijke contra-indicatie voor de aanwezigheid van een door eiser bepleite urenbeperking. [naam bedrijfsarts en jurist] is het niet eens met de beoordeling van het UWV, maar stelt daar geen eigen medische beoordeling tegenover. Gezien het voorgaande wordt aan de door eiser aangehaalde overwegingen en conclusies van [naam bedrijfsarts en jurist] geen doorslaggevende waarde toegekend.
8. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat de diagnose Functioneel Neuro-logische Symptoom Stoornis (FNSS), dan wel Somatisch Onverklaarbare Lichamelijke Klachten (SOLK) aan de orde is. De rechtbank stelt hierbij voorop dat diagnoses volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie onder meer de uitspraak van 2 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3033) niet bepalend zijn bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene. Het gaat enkel om de naar objectieve maatstaven vastgestelde beperkingen. Verder overweegt de rechtbank dat de verzekerings-arts b&b in een rapport van 22 juni 2020 terecht opmerkt dat orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg 2] weliswaar stelt dat zeer waarschijnlijk sprake is van FNSS of SOLK, maar dat een orthopeed geen deskundige is op dit gebied. De verzekeringsarts b&b stelt verder terecht dat genoemde diagnoses niet kunnen worden gesteld bij eiser, nu bij hem (wel degelijk) sprake is van geobjectiveerde medische afwijkingen, te weten: intra-articulaire commutatieve calcanus-fractuur rechts, geringe posttraumatische afwijkingen van het subtalaire gewricht, en geringe tekenen van CRPS.
9. De door eiser overgelegde brief van GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] van 25 maart 2020 geeft evenmin aanleiding om te twijfelen aan het medische onderzoek en de conclusies van het UWV. In het aanvullende rapport van de verzekeringsarts b&b van 22 juni 2020 wordt terecht opgemerkt dat de brief van GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] weliswaar dateert van 25 maart 2020, maar dat eiser al sinds 31 januari 2019 bij haar onder behandeling is. Uit de brief kan niet worden afgeleid wat eisers situatie was op de peildatum van 14 augustus 2019, nu hij toen al 7 maanden onder behandeling was. [naam GZ-psycholoog] omschrijft bovendien niet welke beperkingen voor arbeid volgens haar aanwezig zijn bij eiser.
10. De door eiser bij brief van 6 april 2021 overgelegde medische stukken bevatten geen nieuwe informatie, behoudens een brief van GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] van 6 april 2021. Naar het oordeel van de rechtbank merkt het UWV in een brief van 1 september 2021 terecht op dat de brief van [naam GZ-psycholoog] geen specifieke feiten bevat waaruit blijkt dat de verzekeringsartsen van een onjuiste inschatting van eisers beperkingen zijn uitgegaan op de datum in geding. In de brief is weliswaar opgenomen dat gedurende de behandeling vanaf 31 januari 2019 gaandeweg is gebleken dat eiser een complexe posttraumatische stress-stoornis heeft, maar ook uit deze brief kan niet worden opgemaakt dat hiervan op de peildatum van 14 augustus 2019 al sprake was.
11. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank in wat eiser aanvoert geen aanleiding om te concluderen dat het UWV onvoldoende beperkingen heeft aangenomen in de rubrieken 1 en 2, dan wel met betrekking tot arbeidsduur. Ook overigens ziet de rechtbank hier aanleiding toe. Het UWV mocht zich daarom baseren op de FML van 31 januari 2020.
Het arbeidsdeskundige onderzoek door het UWV
12. Het arbeidsdeskundige onderzoek van het UWV is verricht door arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige b&b. De arbeidsdeskundige b&b heeft, rekening houdend met de FML van 31 januari 2020 de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid: Baliemedewerker (service en info) (Sbc-code 315150), Productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en Receptionist (Sbc-code 315120). De arbeidsdeskundige b&b concludeert op basis van deze functies tot een arbeids-ongeschiktheidspercentage van 15,66%.
13. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten vloeit met name voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat, maar voor een dergelijke conclusie bestaat gezien het voorgaande geen aanleiding. Gelet hierop mochten de door het UWV gehanteerde functies worden gebruikt voor de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid. Op basis van de inkomsten die hij met deze functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsonge-schiktheid van 15,66%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35% of meer, mocht het UWV weigeren om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen met ingang van 14 augustus 2019.
Conclusie
14. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 1 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.