4.3.Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft eiser gezien op een hoorzitting op 14 januari 2020. Zij heeft een door eiser overgelegde brief van orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg 2] van 5 november 2019 betrokken in haar beoordeling. De verzekeringsarts b&b wijkt af van oordeel van de primaire verzekeringsarts, door eiser ook beperkt te achten bij de aspecten persoonlijk risico, geknield/gehurkt actief zijn en zitten. De verzekeringsarts b&b heeft eisers aangepaste belastbaarheid opgenomen in een FML van 31 januari 2020.
Is het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig?
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medische onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op een spreekuur. De verzekeringsarts b&b heeft eiser ook gezien op een hoor-zitting, en beide verzekeringsartsen hebben medische informatie van eisers behandelaars betrokken in hun beoordeling. Hiermee beschikten zij over voldoende inzicht in eisers (medische) situatie. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van eisers klachten, waaronder zijn klachten bij het lopen, zitten en staan, alsmede zijn problemen met balans en het autorijden. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in hun beoordeling. Verder is de uitkomst van het medisch onderzoek voldoende onderbouwd.
6. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de verzekeringsartsen ten onrechte niet meer onderzoek hebben gedaan naar zijn psychische klachten en eventuele beperkingen in de rubrieken 1 en 2 (persoonlijk en sociaal functioneren). Eiser heeft bij de primaire verzekeringsarts aangegeven dat de procedures mentaal belastend waren, maar dat het beter ging en dat hij zich beter kon concentreren op zijn studie. Zijn stemming was ook verbeterd. Bij zijn oriënterende psychische onderzoek vond de primaire verzekeringsarts ook geen duidelijke afwijkingen, en eiser gebruikte ook geen psychofarmaca. Verder is van belang dat eiser in zijn bezwaarschrift en tijdens de hoorzitting geen psychische klachten heeft gemeld. De behandelende orthopeden en revalidatieartsen zagen ook geen aanleiding om eiser te verwijzen naar een psychiater. Eiser volgt een studie psychologie en heeft zelf een uitgebreid bezwaarschrift geschreven, wat ook niet duidt op de aanwezigheid van beperkingen in de rubrieken 1 en 2. Onder deze omstandigheden hebben de verzekerings-artsen niet meer psychisch onderzoek hoeven doen dan zij hebben gedaan.
Heeft het UWV te weinig beperkingen aangenomen bij eiser?
7. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de door eiser overgelegde informatie geen aanleiding om te twijfelen aan de overwegingen en conclusies van de verzekeringsartsen van het UWV. Met betrekking tot het advies van [naam bedrijfsarts en jurist] wijst de verzekeringsarts b&b er in een aanvullend rapport van 22 juni 2020 terecht op dat [naam bedrijfsarts en jurist] alleen dossierstudie heeft verricht. Uit diens overwegingen kan ook niet worden opgemaakt dat ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken 1 en 2, nu niet wordt ingegaan op eisers psychische toestand als zodanig. [naam bedrijfsarts en jurist] stelt weliswaar dat een urenbeperking moet worden gesteld, maar hij onderbouwt zijn mening niet. In het aanvullende rapport van 22 juni 2020 wordt er ook terecht op gewezen dat eiser in totaal 36 uur per week actief is met zijn studie psychologie, fitnessen en bezoeken aan de fysiotherapeut. Dit is een duidelijke contra-indicatie voor de aanwezigheid van een door eiser bepleite urenbeperking. [naam bedrijfsarts en jurist] is het niet eens met de beoordeling van het UWV, maar stelt daar geen eigen medische beoordeling tegenover. Gezien het voorgaande wordt aan de door eiser aangehaalde overwegingen en conclusies van [naam bedrijfsarts en jurist] geen doorslaggevende waarde toegekend.
8. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn stelling dat de diagnose Functioneel Neuro-logische Symptoom Stoornis (FNSS), dan wel Somatisch Onverklaarbare Lichamelijke Klachten (SOLK) aan de orde is. De rechtbank stelt hierbij voorop dat diagnoses volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie onder meer de uitspraak van 2 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3033) niet bepalend zijn bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene. Het gaat enkel om de naar objectieve maatstaven vastgestelde beperkingen. Verder overweegt de rechtbank dat de verzekerings-arts b&b in een rapport van 22 juni 2020 terecht opmerkt dat orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg 2] weliswaar stelt dat zeer waarschijnlijk sprake is van FNSS of SOLK, maar dat een orthopeed geen deskundige is op dit gebied. De verzekeringsarts b&b stelt verder terecht dat genoemde diagnoses niet kunnen worden gesteld bij eiser, nu bij hem (wel degelijk) sprake is van geobjectiveerde medische afwijkingen, te weten: intra-articulaire commutatieve calcanus-fractuur rechts, geringe posttraumatische afwijkingen van het subtalaire gewricht, en geringe tekenen van CRPS. 9. De door eiser overgelegde brief van GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] van 25 maart 2020 geeft evenmin aanleiding om te twijfelen aan het medische onderzoek en de conclusies van het UWV. In het aanvullende rapport van de verzekeringsarts b&b van 22 juni 2020 wordt terecht opgemerkt dat de brief van GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] weliswaar dateert van 25 maart 2020, maar dat eiser al sinds 31 januari 2019 bij haar onder behandeling is. Uit de brief kan niet worden afgeleid wat eisers situatie was op de peildatum van 14 augustus 2019, nu hij toen al 7 maanden onder behandeling was. [naam GZ-psycholoog] omschrijft bovendien niet welke beperkingen voor arbeid volgens haar aanwezig zijn bij eiser.
10. De door eiser bij brief van 6 april 2021 overgelegde medische stukken bevatten geen nieuwe informatie, behoudens een brief van GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog] van 6 april 2021. Naar het oordeel van de rechtbank merkt het UWV in een brief van 1 september 2021 terecht op dat de brief van [naam GZ-psycholoog] geen specifieke feiten bevat waaruit blijkt dat de verzekeringsartsen van een onjuiste inschatting van eisers beperkingen zijn uitgegaan op de datum in geding. In de brief is weliswaar opgenomen dat gedurende de behandeling vanaf 31 januari 2019 gaandeweg is gebleken dat eiser een complexe posttraumatische stress-stoornis heeft, maar ook uit deze brief kan niet worden opgemaakt dat hiervan op de peildatum van 14 augustus 2019 al sprake was.
11. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank in wat eiser aanvoert geen aanleiding om te concluderen dat het UWV onvoldoende beperkingen heeft aangenomen in de rubrieken 1 en 2, dan wel met betrekking tot arbeidsduur. Ook overigens ziet de rechtbank hier aanleiding toe. Het UWV mocht zich daarom baseren op de FML van 31 januari 2020.
Het arbeidsdeskundige onderzoek door het UWV
12. Het arbeidsdeskundige onderzoek van het UWV is verricht door arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige b&b. De arbeidsdeskundige b&b heeft, rekening houdend met de FML van 31 januari 2020 de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid: Baliemedewerker (service en info) (Sbc-code 315150), Productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180) en Receptionist (Sbc-code 315120). De arbeidsdeskundige b&b concludeert op basis van deze functies tot een arbeids-ongeschiktheidspercentage van 15,66%.
13. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten vloeit met name voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat, maar voor een dergelijke conclusie bestaat gezien het voorgaande geen aanleiding. Gelet hierop mochten de door het UWV gehanteerde functies worden gebruikt voor de berekening van eisers mate van arbeidsongeschiktheid. Op basis van de inkomsten die hij met deze functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsonge-schiktheid van 15,66%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35% of meer, mocht het UWV weigeren om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen met ingang van 14 augustus 2019.
14. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.