ECLI:NL:RBZWB:2022:4326

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
02-700258-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstallen met babbeltruc en vrijspraak voor deelname aan criminele organisatie

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van meerdere diefstallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte, door middel van een babbeltruc, toegang tot woningen heeft verkregen om daar geld en sieraden te stelen. De feiten vonden plaats tussen oktober en december 2017, waarbij de verdachte en de medeverdachte steeds dezelfde modus operandi gebruikten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan twee van de tenlastegelegde diefstallen, maar sprak hem vrij van de overige feiten en van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de andere diefstallen en dat de structuur en duurzaamheid van de vermeende criminele organisatie niet bewezen waren. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die vaak oudere mensen waren. De rechtbank benadrukte dat de diefstallen een ernstige inbreuk op de privacy van de slachtoffers vormden en dat de verdachte geen blijk van berouw had getoond. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet voldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-700258-17
vonnis van de meervoudige kamer van 2 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1983,
wonende te [adres 1]
raadsman mr. A.S. van der Biezen, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 13 december 2017 te Arnhem, samen met een ander geld heeft weggenomen van [slachtoffer 1] ,
2. op 20 oktober 2017 te Goes, samen met een ander sieraden heeft weggenomen van [benadeelde partij 1] ,
3. op 8 oktober 2017 te Middelburg, samen met een ander geld en sieraden heeft weggenomen van [slachtoffer 2] ,
4. op 5 oktober 2017 te Middelburg, samen met een ander geld en sieraden heeft weggenomen van [slachtoffer 3] ,
5. op 29 november 2017 te Ridderkerk, samen met een ander geld en sieraden heeft weggenomen van [benadeelde partij 2] ,
6. samen met een ander heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, gericht op het plegen van diefstal door middel van babbeltrucs, insluipingen en witwassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Hij baseert zich daarbij op de telefoon- en mastgegevens die werden aangevraagd na de feiten uit oktober 2017, de processen-verbaal van observatie – mede gelezen in combinatie met de telefoon- en tapgegevens – en de aangiftes. Voor feit 6 baseert de officier van justitie zich op alle voornoemde bewijsmiddelen, alsook de overige aangiftes die zich in het dossier bevinden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het feit dat al het bewijs gestoeld is op de vaststelling dat een van de ‘werktelefoons’ van verdachte moet zijn. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor het aanwezig hebben van een van deze telefoons ten tijde van de aanhouding en ontkent dat deze telefoon van hem is. Uit geen enkel ander bewijsmiddel blijkt dat een van deze ‘werktelefoons’ aan verdachte toe te schrijven is. Daarnaast zijn zendmastgegevens dermate onnauwkeurig dat niet kan worden gesteld dat de telefoons exact op de plaats waar de feiten zijn gepleegd aanwezig waren. Van schakelbewijs kan geen sprake zijn, nu de modus operandi verre van uniek is. Dat blijkt onder meer uit het feit dat er in de maanden na het oppakken van verdachte nog onverminderd werd doorgegaan met het plegen van dit soort feiten. Nu er verder geen enkele aanwijzing is voor betrokkenheid van verdachte bij de diefstallen, moet verdachte hiervoor worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 6 stelt de verdediging dat er geen aanwijzingen zijn voor betrokkenheid van verdachte bij de diefstallen, noch voor een samenwerkingsverband om dit soort feiten te plegen. Ook voor feit 6 wordt daarom vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Bij drie diefstallen in oktober 2017 werd steeds dezelfde modus operandi gebruikt. Deze bestond eruit dat een vrouw voor de deur staat bij een ouder persoon en zich voordoet als iemand van de thuiszorg en een check op benodigde hulp komt uitvoeren. Als de bewoner deze vrouw binnenlaat, lopen ze samen het huis door, waarbij de bewoner steeds opvalt dat de vrouw veel met haar telefoon bezig is. Achteraf merken de aangevers dat sieraden en geld verdwenen zijn.
Tijdens de drie diefstallen waren telkens twee mobiele telefoonnummers ( [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] ) actief rondom de tijdstippen van de diefstallen en maakten gebruik van zendmasten in de buurt van woningen van waaruit de diefstallen plaatsvonden. De twee telefoonnummers hebben vrijwel uitsluitend met elkaar contact.
Met het nummer eindigend op [telefoonnummer 1] is eerder naar 112 gebeld waarbij de vrouwelijke beller zich uitgaf als [medeverdachte] , wonende aan de [adres 2] , zijnde het GBA-adres van medeverdachte [medeverdachte] .
Uit taps op beide nummers blijkt dat een man en vrouw met elkaar in het Romani communiceren, waarbij over en weer korte mededelingen of instructies worden gegeven. De rechtbank zal de telefoons met voornoemde telefoonnummers aanmerken als werktelefoons.
Feit 1
Aangever [slachtoffer 1] doet aangifte van een diefstal op het adres [adres 3] , rond 15.15 uur op 13 december 2017. Hij geeft aan dat rond dat tijdstip een vrouw aan de deur kwam die zich uitgaf als iemand van de thuiszorg. Ze zei dat ze even kwam kijken wat er allemaal schoongemaakt moest worden. Ze kwam binnen. Na haar vertrek miste ik vijf biljetten van 50 euro en twee biljetten van 20 euro.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of medeverdachte [medeverdachte] de vrouw was die in de aangifte genoemd wordt.
Bij observaties op 13 december 2017 wordt onder andere gezien dat [medeverdachte] om 14.05 uur een appartement aan de [adres 7] in Arnhem betreedt en deze om 14.22 uur verlaat. Vervolgens worden verdachte en [medeverdachte] enkele minuten na 15.02 uur gezien in de [adres 3] . Om 15.19 uur wordt gezien dat [medeverdachte] bij appartement [nummer] in de [adres 3] wordt binnengelaten. Om 15.22 uur wordt gezien dat de voordeur van appartement [nummer] op een kier staat, dat verdachte komt aangelopen en de deur opendoet, dat hij het appartement betreedt en de deur achter zich sluit. Om 15.40 uur wordt gezien dat verdachte het appartement verlaat en de deur achter zich sluit. Om 15.43 uur verlaat [medeverdachte] het appartement en korte tijd later vertrekken verdachte en [medeverdachte] in een Mercedes. De politie achtervolgt het tweetal en korte tijd later worden zij aangehouden.
Tijdens de insluitingsfouillering worden bij beide verdachten contante geldbedragen aangetroffen (waaronder 7 biljetten van 50 euro en 6 biljetten van 20) en bij ieder van hen een werktelefoon.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat het verdachte was die samen met [medeverdachte] betrokken was bij de diefstal uit de woning aan de [adres 3] , en dat sprake was van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde diefstal in vereniging.
Feit 2
[benadeelde partij 1] heeft aangifte gedaan van een diefstal uit haar woning aan de [adres 4] , op 20 oktober 2017 tussen 13.40 en 14.00 uur. Zij verklaarde dat er een vrouw met het signalement van verdachte, te weten blank, ongeveer 25 jaar, 1.65 meter lang en haar in een paardenstaart, donker met bovenop blonde plukken, had aangebeld en had aangegeven dat zij van [naam 1] (thuiszorg) was. De vrouw gaf aan te willen bespreken welke hulp [benadeelde partij 1] in 2018 nodig zou hebben, omdat er van alles zou gaan veranderen. Het was [benadeelde partij 1] opgevallen dat de vrouw tijdens het gesprek drie keer een kort telefoongesprek voerde met een witte telefoon. Toen de vrouw was vertrokken, viel het [benadeelde partij 1] op dat de tussendeur van het halletje openstond, en vervolgens zag zij dat op haar slaapkamer haar sieradenbox was leeggehaald. Omdat zij de vrouw niet uit het oog had verloren, ging [benadeelde partij 1] ervan uit dat er een tweede persoon binnen moet zijn geweest.
De rechtbank stelt vast dat het door aangever gegeven signalement overeenkomt met dat van medeverdachte [medeverdachte] . Voorts blijkt uit de zendmastgegevens van de werktelefoons dat beide telefoons in de buurt van [adres 4] in Goes waren ten tijde van de diefstal en dat er in die periode driemaal contact tussen beide telefoonnummers is geweest, hetgeen overeenkomt met het aantal telefoongesprekken dat in de aangifte wordt genoemd. Op grond van het bovenstaande, alsmede het feit dat de werktelefoons bij verdachte en [medeverdachte] in gebruik waren op 13 december 2017, komt de rechtbank tot het oordeel dat [medeverdachte] ook op 20 oktober 2017 gebruiker van een werktelefoon was.
De raadsvrouw van [medeverdachte] heeft aangevoerd dat [medeverdachte] deze diefstal niet kan hebben gepleegd omdat zij die dag van 10.00 tot 10.40 uur een afspraak had bij haar huisarts in [plaatsnaam] en omdat zij om 16.18 uur heeft gepind bij een geldautomaat in
’s-Hertogenbosch.
De rechtbank verwerpt dit betoog, omdat zij van oordeel is dat het alibi van [medeverdachte] , voor wat betreft de afspraak bij haar huisarts in [plaatsnaam] tot 10.40 uur, de aanwezigheid van [medeverdachte] bij de diefstal in Goes tussen 13.40 en 14.00 uur niet uitsluit. De afstand tussen Rosmalen en Goes is volgens de ANWB Routeplanner 135 kilometer en het duurt volgens diezelfde routeplanner een uur en 22 minuten om deze afstand met een auto te overbruggen. Daarbij komt dat uit de zendmastgegevens van de beide werktelefoons volgt dat deze tussen 13.05 en 13.54 uur een zendmast in Goes hebben aangestraald en dat de telefoon van [medeverdachte] met nummer [telefoonnummer 3] ongeveer 30 minuten na de diefstal in Goes, een zendmast langs de A58 bij Heerle heeft aangestraald (om 14.34 uur). Heerle ligt volgens de ANWB Routeplanner 49 kilometer van Goes verwijderd, welke afstand volgens diezelfde routeplanner in ongeveer een half uur kan worden afgelegd. Dat met een pinpas op naam van [medeverdachte] om 16.18 uur is gepind in ’s-Hertogenbosch bewijst niet dat [medeverdachte] zelf op dat tijdstip in ’s-Hertogenbosch was. Bovendien is de afstand tussen Heerle en ’sHertogenbosch volgens de ANWB Routeplanner 85 kilometer, welke afstand tussen 14.34 en 16.18 uur door [medeverdachte] afgelegd kan zijn.
De rechtbank concludeert dat het [medeverdachte] is geweest die de diefstal bij [benadeelde partij 1] heeft gepleegd. Omdat [benadeelde partij 1] [medeverdachte] niet uit het oog heeft verloren tijdens haar aanwezigheid in het appartement, moet er een tweede persoon in de woning zijn geweest die de sieraden uit de slaapkamer heeft weggenomen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte degene is die samen met [medeverdachte] deze inbraak gepleegd heeft.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van deze tenlastegelegde diefstal in vereniging omdat niet vastgesteld kan worden dat verdachte de tweede persoon is geweest die samen met [medeverdachte] deze diefstal heeft gepleegd. Weliswaar staat vast dat ten tijde van de diefstal de beide werktelefoons in gebruik waren, maar die omstandigheid acht de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat het verdachte was die samen met [medeverdachte] de diefstal pleegde. Andere bewijsmiddelen bevat het dossier niet.
Feit 3
Aangever [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van een diefstal die op 8 oktober 2017 in Middelburg is gepleegd en waarbij een geldbedrag en sieraden zijn weggenomen. Aangever vermeldt van de dader als signalement een lichaamslengte die overeenkomt met de lichaamslengte van [medeverdachte] . Het verdere signalement dat de aangever heeft gegeven is echter te vaag en onbestemd om te concluderen dat het [medeverdachte] is geweest die in de woning van [slachtoffer 2] is geweest. Verder bevat het dossier geen bewijs op dit punt.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte degene is die samen met een ander deze inbraak gepleegd heeft.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van deze tenlastegelegde diefstal in vereniging omdat niet vastgesteld kan worden dat verdachte deze diefstal heeft gepleegd of er als mededader bij betrokken is geweest. De werktelefoons werden ten tijde van deze diefstal niet gebruikt en andere aanwijzingen die wijzen op betrokkenheid van verdachte bij deze diefstal bevat het dossier evenmin.
Feit 4
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van een diefstal op 5 oktober 2017 aan de [adres 5] . Hij verklaarde dat er om 14.45 uur een vrouw aanbelde die vroeg de woning te mogen bekijken omdat zij huishoudelijk werk zocht voor [naam 2] (een thuiszorgorganisatie). Het signalement van deze vrouw was als volgt: blank, 20 tot 25 jaar oud, ongeveer 1.65 meter lang en zwart haar dat aan de bovenkant was geblondeerd, opgestoken in een staart. Hoewel de aangever zei geen werk te hebben, heeft de vrouw de woning wel bekeken. Na het vertrek van de vrouw bleek uit een dressoir in de woonkamer geld te zijn verdwenen en uit een kast in de slaapkamer waren veel sieraden weggenomen. De aangever geeft aan te vermoeden dat de voordeur niet goed dicht is geweest en dat er iemand anders binnen is geweest, omdat zij de vrouw niets heeft zien pakken.
De rechtbank oordeelt dat het [medeverdachte] is geweest die de diefstal gepleegd heeft, omdat het door aangever gegeven signalement overeenkomt met dat van [medeverdachte] en omdat uit de zendmastgegevens van de werktelefoons blijkt dat beide werktelefoons tussen 14.21 en 14.42 uur meerdere zendmasten in Middelburg hebben aangestraald en de telefoon van [medeverdachte] met nummer [telefoonnummer 3] heeft daarnaast om 14.09 uur gebruik gemaakt van een zendmast aan de Haringvlietstraat in Middelburg, hetgeen ongeveer 3 kilometer van de Noordsingel in Middelburg is verwijderd.
De raadsvrouw van [medeverdachte] heeft aangevoerd dat [medeverdachte] deze diefstal niet kan hebben gepleegd omdat zij om 12.00 uur haar dochter naar een fysiotherapie-afspraak in Amsterdam bracht.
De rechtbank is van oordeel dat het alibi van [medeverdachte] voor 5 oktober 2017 de aanwezigheid van [medeverdachte] bij de diefstal in Middelburg bij aangever [slachtoffer 3] niet uitsluit. Als de dochter van [medeverdachte] die dag om 12.00 uur bij een fysiotherapeut in Amsterdam was, bewijst dat immers niet dat [medeverdachte] niet om 14.45 uur in Middelburg kan zijn geweest. Een verklaring voor het aanstralen van een zendmast in Middelburg door de telefoon van [medeverdachte] , op een moment waarop zij verklaarde niet in Middelburg te zijn geweest, is door [medeverdachte] niet gegeven. De rechtbank heeft bovendien acht geslagen op het feit dat uit het door [medeverdachte] ingebrachte overzicht van de fysiotherapiebehandelingen niet volgt dat alle behandelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Daarnaast komt het de rechtbank onwaarschijnlijk voor dat alle 32 behandelingen steeds om 12.00 uur hebben plaatsgevonden. De op het overzicht vermelde tijden lijken, omdat steeds dezelfde tijd is vermeld, niet de werkelijke behandeltijden te zijn.
De rechtbank concludeert op grond van de feiten, in onderlinge samenhang bezien, dat het [medeverdachte] is geweest die de diefstal bij [slachtoffer 3] heeft gepleegd. Omdat [slachtoffer 3] steeds bij [medeverdachte] in de buurt is geweest tijdens haar aanwezigheid in het appartement en zij niet heeft gezien dat [medeverdachte] iets heeft meegenomen, kan het niet anders dan dat er een tweede onbekend gebleven persoon in het appartement is geweest die het geld en de sieraden heeft weggenomen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het verdachte was die samen met [medeverdachte] de diefstal gepleegd heeft.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van deze tenlastegelegde diefstal in vereniging omdat niet vastgesteld kan worden dat verdachte de tweede persoon is geweest die samen met [medeverdachte] deze diefstal heeft gepleegd. Weliswaar staat vast dat ten tijde van de diefstal de beide werktelefoons in gebruik waren, maar de rechtbank acht dit onvoldoende om de conclusie te trekken dat verdachte de diefstal mede gepleegd heeft. Andere bewijsmiddelen dat het verdachte was die samen met [medeverdachte] de diefstal pleegde, bevat het dossier niet.
Feit 5
[benadeelde partij 2] heeft aangifte gedaan van een diefstal uit zijn woning aan de [adres 6] op 29 november 2017 omstreeks 16.00 uur. Hij verklaarde dat er een vrouw aanbelde en vroeg of hij hulp nodig had in de huishouding. Hij heeft de vrouw binnengelaten en is met haar naar de woonkamer gegaan, waar zij een gesprek voerden over de in de woning aanwezige klokken. Volgens aangever heeft de vrouw meerdere keren gebeld (zes a zeven keer) terwijl zij in de woning was, in een voor hem onbekende taal. Een dag later ontdekte aangever dat er meerdere spullen waren verdwenen, waaronder een kluis met veel geld, meerdere sieraden en 15 antieke zakhorloges.
Aangever heeft [medeverdachte] herkend als de vrouw die hij noemt in de aangifte. Sommige van de gestolen sieraden zijn ook in de woning van [medeverdachte] aangetroffen. Beide werktelefoons straalden tussen 11.48 en 16.13 uur meerdere zendmasten in Ridderkerk aan, in de buurt van de Rembrandtweg. Uit de getapte werktelefoons blijkt van diverse gesprekken ten tijde van de diefstal, waarin gevraagd wordt waar de man is (antwoord: in de keuken, in slaapkamer), waarin de man meedeelt dat sprake is van een rijke man, en ook dat hij nog aan het zoeken is. Ook wordt over horloges gesproken. De inhoud van deze gesprekken passen bij het plegen van de diefstal. Ook is op de achtergrond een oude man te horen. Voorts straalde de telefoon van [medeverdachte] met nummer [telefoonnummer 3] om 16.57 uur, 17.53 uur en om 18.31 uur zendmasten aan in Alblasserdam, dat naast Ridderkerk is gelegen. Het mobiele nummer [telefoonnummer 4] van verdachte heeft op 29 november 2017 om 16.20 uur ook gebruik gemaakt van een zendmast in Ridderkerk, en later die dag tussen 16.24 uur en 18.31 uur van zendmasten langs de A15 en in Alblasserdam
Zoals hiervoor onder feit 1 al is genoemd, worden verdachte en [verdachte] op 13 december 2017 in Arnhem geobserveerd. Tijdens deze observatie wordt onder meer gezien dat [medeverdachte] om 14.05 uur een appartement aan de [adres 7] in Arnhem betreedt en deze om 14.22 uur verlaat. Er is geen aangifte gedaan door de bewoner van de [adres 7]. Uit de tapgesprekken tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] volgt dat er tijdens de (vermoedelijk) insluiping aan de [adres 7] contact tussen een man en een vrouw is geweest, waarbij de vrouw de man ‘ [verdachte] ’ (fonetisch) noemt. Omdat verdachte en [medeverdachte] op die dag op meerdere momenten geobserveerd zijn, en zij steeds in elkaars aanwezigheid waren, komt de rechtbank tot de conclusie dat [medeverdachte] de naam [verdachte] gebruikt voor verdachte. Ook in de telefoongesprekken die zijn gevoerd met de werktelefoons tijdens de diefstal bij [benadeelde partij 2] , noemt de vrouw de man ‘ [verdachte] ’.
Op grond van vorenstaande feiten in onderlinge samenhang bezien stelt de rechtbank vast dat het verdachte was die samen met [medeverdachte] betrokken was bij de diefstal bij [benadeelde partij 2] aan de Rembrandtweg in Ridderkerk, en dat sprake was van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 5 tenlastegelegde diefstal in vereniging.
Feit 6
Overwegingen van de rechtbank
Het bestanddeel organisatie maakt deel uit van het ten laste gelegde feit criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Volgens vaste rechtspraak moet daaronder worden verstaan: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één andere persoon.
Bewezen verklaard zal worden dat verdachte twee diefstallen medegepleegd heeft. Verder bevat het dossier geen bewijs van diefstallen of een organisatie in de zin van artikel 140 Sr. Op grond daarvan komt de rechtbank tot het oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft deelgenomen aan een samenwerkingsverband van voldoende structuur en duurzaamheid om te kunnen spreken van een organisatie in de betekenis die daaraan in de rechtspraak over artikel 140 Sr is gegeven.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de tenlastegelegde deelname aan een criminele organisatie.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 13 december 2017 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 250 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1] ;
5.
op 29 november 2017 te Ridderkerk, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 170.180 euro en verschillende (antieke) sieraden, toebehorende aan [benadeelde partij 2] ;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van oordeel dat er geen straf of maatregel zou moeten volgen, nu integrale vrijspraak wordt bepleit. Subsidiair stelt de verdediging dat, indien er wel een straf zou moeten volgen, een straf gelijk aan het voorarrest meer dan afdoende zou moeten zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van twee diefstallen uit woningen. De diefstallen werden samen met medeverdachte [medeverdachte] gepleegd. De slachtoffers van de diefstallen betroffen oudere mensen. Bij de diefstallen werden voornamelijk sieraden en geld weggenomen. Verdachte bekleedde bij deze diefstallen een grote rol doordat hij de woningen doorzocht op zoek naar een buit terwijl de bewoners door medeverdachte [medeverdachte] werden afgeleid.
Diefstallen uit woningen zijn ernstige feiten. De gepleegde diefstallen hebben een forse inbreuk op de privacy van de slachtoffers gemaakt en hebben tot grote materiële schade voor hen geleid. Met de diefstal van onder andere sieraden van dierbaren zijn de slachtoffers ook spullen kwijtgeraakt die grote emotionele waarde voor hen vertegenwoordigen en onvervangbaar zijn. Verdachte en zijn mededader [medeverdachte] hebben zich enkel bekommerd om de opbrengsten van de diefstallen en niet om de gevolgen voor de slachtoffers. Zij wilden eenvoudigweg zoveel mogelijk buitmaken.
De rechtbank ziet in de wijze waarop de diefstallen zijn gepleegd, waarbij de een met een babbeltruc zich toegang tot de woning verschaft, de deur open laat staan en de bewoner afleidt, zodat de ander op jacht kan naar buit, reden om aansluiting te zoeken bij straffen die doorgaans voor woninginbraken worden opgelegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel Justitiële Documentatie van 22 juni 2022, waaruit blijkt dat verdachte sinds de tenlastegelegde feiten nogmaals met justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten.
De rechtbank betrekt in haar oordeel over de strafmaat tevens dat verdachte nauwelijks enig teken heeft gegeven berouw van zijn daden te hebben, of verantwoordelijkheid daarvoor te willen nemen. Nu verdachte met zijn handelen en houding te kennen geeft zich louter te laten leiden door zijn eigen belangen en behoeftes, zonder enige acht te slaan op de belangen en behoeftes van anderen, in het bijzonder die van de kwetsbare slachtoffers, dient de maatschappij tegen hem te worden beschermd.
De rechtbank komt tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie geëist, nu zij slechts twee van de tenlastegelegde feiten bewezen acht en er veel tijd is verstreken sinds de gepleegde feiten, waardoor de redelijke termijn is overschreden. Zonder die termijnoverschrijding zou de rechtbank zes maanden gevangenisstraf hebben opgelegd. Met die overschrijding vijf maanden.
Alles overwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 350,- voor feit 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
7.2
De benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding voor feit 5.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering niet mogelijk is, nu de benadeelde partij niet heeft aangegeven of, en zo ja welke schade er is geleden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het feit begaan is met behulp van dit voorwerp.
8.2
Bewaren ten behoeve van rechthebbendenDe rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden gelasten ten aanzien van de sieraden op de lijst van in beslag genomen voorwerpen, en vijf biljetten van 50 euro en 2 biljetten van 20 euro.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 57, 63, 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 2, 3, 4 en 6 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van diefstal
feit 5:medeplegen van diefstal
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 5 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
Verbeurdverklaring
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten
1
STK Mobiele telefoon Kl:wit
ALCATEL One touch;
- Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geldbedrag, te weten
190 euro (480 euro -/- vijf biljetten van 50 euro en twee biljetten van 20 euro)
G1871966
Bewaren ten behoeve van rechthebbenden
- gelast het bewaren ten behoeve van rechthebbenden ten aanzien van de sieraden op de lijst van in beslag genomen voorwerpen, alsmede vijf biljetten van 50 euro en twee biljetten van 20 euro
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M.E. de Boer en mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van G.H.J. van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 augustus 2022.
Mrs. Sterk en De Boer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.