ECLI:NL:RBZWB:2022:4325

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
02-811172-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstallen en deelname aan een criminele organisatie door middel van babbeltrucs

Op 2 augustus 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van vier diefstallen en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in 1986, werd bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. E.P. Vroegh. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte diefstallen gepleegd op verschillende data in 2017, waarbij de verdachte zich voordeed als medewerkster van de zorg om toegang te krijgen tot de woningen van oudere slachtoffers. Tijdens de zittingen werd vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte handelde, waarbij gebruik werd gemaakt van babbeltrucs en mobiele telefoons voor communicatie. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstallen, mede op basis van getuigenverklaringen, zendmastgegevens en tapgesprekken. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het medeplegen van diefstallen en deelname aan een criminele organisatie, en legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, met aftrek van de tijd die in voorarrest was doorgebracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een van de tenlastegelegde feiten, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-811172-17
vonnis van de meervoudige kamer van 2 augustus 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres 1] ,
raadsvrouw mr. E.P. Vroegh, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
1. op 13 december 2017 te Arnhem, samen met een ander geld heeft weggenomen van [slachtoffer 1] ,
2. op 20 oktober 2017 te Goes, samen met een ander sieraden heeft weggenomen van [slachtoffer 2] ,
3. op 8 oktober 2017 te Middelburg, samen met een ander geld en sieraden heeft weggenomen van [slachtoffer 3] ,
4. op 5 oktober 2017 te Middelburg, samen met een ander geld en sieraden heeft weggenomen van [slachtoffer 4] ,
5. op 29 november 2017 te Ridderkerk, samen met een ander geld en sieraden heeft weggenomen van [slachtoffer 5] ,
6. samen met een ander heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, gericht op het plegen van diefstal door middel van babbeltrucs, insluipingen en witwassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Hij baseert zich daarbij op de telefoon- en mastgegevens die werden aangevraagd na de feiten uit oktober 2017, de processen-verbaal van observatie -mede gelezen in combinatie met de telefoon- en tapgegevens- en de aangiftes. Voor feit 6 baseert de officier van justitie zich op alle voornoemde bewijsmiddelen, alsook de overige aangiftes die zich in het dossier bevinden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de diefstal op 13 december 2017 (feit 1).
Ten aanzien van de feiten 2 tot en met 5 stelt de verdediging dat niet zonder twijfel valt te oordelen dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstallen. De beschrijvingen van de aangevers ten aanzien van haar uiterlijk verschillen behoorlijk, vooral ten aanzien van het feit gepleegd op 8 oktober 2017 (feit 3). Haar uiterlijke verschijning kan daarom niet als schakelbewijs worden gebruikt. Ook de modus operandi is niet zodanig onderscheidend dat dit gebruikt zou kunnen worden als schakelbewijs.
Daarbij komt nog dat verdachte een sluitend alibi heeft geleverd voor de feiten gepleegd op 5 en 20 oktober 2017 (feit 4 en 2). Ten aanzien van het feit gepleegd op 29 november 2017 (feit 5) wordt aangevoerd dat er sprake is van een inconsistente aangifte. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken voor de feiten 2 tot en met 5.
Ten aanzien van feit 6 stelt de verdediging dat er geen aanwijzingen zijn voor betrokkenheid van verdachte bij feit 2 tot en met 5, en dat voor een samenwerkingsverband om dit soort feiten te plegen geen bewijs voorhanden is. Ook voor feit 6 wordt daarom vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Bij drie diefstallen in oktober 2017 werd steeds dezelfde modus operandi gebruikt. Deze bestond eruit dat een vrouw voor de deur staat bij een ouder persoon en zich voordoet als iemand van de thuiszorg en een check op benodigde hulp komt uitvoeren. Als de bewoner deze vrouw binnenlaat, lopen ze samen het huis door, waarbij de bewoner steeds opvalt dat de vrouw veel met haar telefoon bezig is. Achteraf merken de aangevers dat sieraden en geld verdwenen zijn.
Tijdens de drie diefstallen waren telkens twee mobiele telefoonnummers ( [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] ) actief rondom de tijdstippen van de diefstallen en maakten gebruik van zendmasten in de buurt van woningen van waaruit de diefstallen plaatsvonden. De twee telefoonnummers hebben vrijwel uitsluitend met elkaar contact.
Met het nummer eindigend op [telefoonnummer 1] is eerder naar 112 gebeld waarbij de vrouwelijke beller zich uitgaf als [verdachte] , wonende aan de [adres 1] , zijnde het GBA-adres van verdachte.
Uit taps op beide nummers blijkt dat een man en vrouw met elkaar in het Romani communiceren, waarbij over en weer korte mededelingen of instructies worden gegeven. De rechtbank zal de telefoons met voornoemde telefoonnummers aanmerken als werktelefoons.
Feit 1
Aangever [slachtoffer 1] doet aangifte van een diefstal op het adres [adres 2] , rond 15.15 uur op 13 december 2017. Hij geeft aan dat rond dat tijdstip een vrouw aan de deur kwam die zich uitgaf als iemand van de thuiszorg. Ze zei dat ze even kwam kijken wat er allemaal schoongemaakt moest worden. Ze kwam binnen. Na haar vertrek miste ik vijf biljetten van 50 euro en twee biljetten van 20 euro.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte de vrouw was die in de aangifte genoemd wordt.
Bij observaties op 13 december 2017 worden verdachte en medeverdachte [medeverdachte] enkele minuten na 15.02 uur gezien in de [adres 2] . Om 15.19 uur wordt gezien dat verdachte bij appartement [nummer] in de [adres 2] wordt binnengelaten. Om 15.22 uur wordt gezien dat de voordeur van appartement [nummer] op een kier staat, dat [medeverdachte] komt aangelopen en de deur opendoet, dat hij het appartement betreedt en de deur achter zich sluit. Om 15.40 uur wordt gezien dat [medeverdachte] het appartement verlaat en de deur achter zich sluit. Om 15.43 uur verlaat verdachte het appartement en korte tijd later vertrekken [medeverdachte] en verdachte in een Mercedes. De politie achtervolgt het tweetal en korte tijd later worden zij aangehouden.
Tijdens de insluitingsfouillering worden bij beide verdachten contante geldbedragen aangetroffen (waaronder 7 biljetten van 50 euro en 6 biljetten van 20) en bij ieder van hen een werktelefoon.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat het verdachte was die samen met [medeverdachte] betrokken was bij de diefstal uit de woning aan de [adres 2] , en dat sprake was van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde diefstal in vereniging.
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van een diefstal uit haar woning aan de [adres 5] , op 20 oktober 2017 tussen 13.40 en 14.00 uur. Zij verklaarde dat er een vrouw met het signalement van verdachte, te weten blank, ongeveer 25 jaar, 1.65 meter lang en haar in een paardenstaart, donker met bovenop blonde plukken, had aangebeld en had aangegeven dat zij van [naam 1] (thuiszorg) was. De vrouw gaf aan te willen bespreken welke hulp [slachtoffer 2] in 2018 nodig zou hebben, omdat er van alles zou gaan veranderen. Het was [slachtoffer 2] opgevallen dat de vrouw tijdens het gesprek drie keer een kort telefoongesprek voerde met een witte telefoon. Toen de vrouw was vertrokken, viel het [slachtoffer 2] op dat de tussendeur van het halletje openstond, en vervolgens zag zij dat op haar slaapkamer haar sieradenbox was leeggehaald. Omdat zij de vrouw niet uit het oog had verloren, ging [slachtoffer 2] ervan uit dat er een tweede persoon binnen moet zijn geweest.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het verdachte is geweest die deze diefstal in vereniging heeft gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat het door aangever gegeven signalement overeenkomt met dat van verdachte. Voorts blijkt uit de zendmastgegevens van de werktelefoons dat beide telefoons in de buurt van [adres 5] in Goes waren ten tijde van de diefstal en dat er in die periode driemaal contact tussen beide telefoonnummers is geweest, hetgeen overeenkomt met het aantal telefoongesprekken dat in de aangifte wordt genoemd. Op grond van het bovenstaande, alsmede het feit dat de werktelefoons bij verdachte en [medeverdachte] in gebruik waren op 13 december 2017, komt de rechtbank tot het oordeel dat [verdachte] ook op 20 oktober 2017 gebruiker van een werktelefoon was. De rechtbank acht bewezen dat verdachte het feit gepleegd heeft.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte deze diefstal niet kan hebben gepleegd omdat zij die dag van 10.00 tot 10.40 uur een afspraak had bij haar huisarts in [plaatsnaam] en omdat zij om 16.18 uur heeft gepind bij een geldautomaat in ’s-Hertogenbosch.
De rechtbank verwerpt dit betoog, omdat zij van oordeel is dat het alibi van verdachte, voor wat betreft de afspraak bij haar huisarts in [plaatsnaam] tot 10.40 uur, de aanwezigheid van verdachte bij de diefstal in Goes tussen 13.40 en 14.00 uur niet uitsluit. De afstand tussen Rosmalen en Goes is volgens de ANWB Routeplanner 135 kilometer en het duurt volgens diezelfde routeplanner een uur en 22 minuten om deze afstand met een auto te overbruggen. Daarbij komt dat uit de zendmastgegevens van de beide werktelefoons volgt dat deze tussen 13.05 en 13.54 uur een zendmast in Goes hebben aangestraald en dat de telefoon van verdachte met nummer [telefoonnummer 3] ongeveer 30 minuten na de diefstal in Goes, een zendmast langs de A58 bij Heerle heeft aangestraald (om 14.34 uur). Heerle ligt volgens de ANWB Routeplanner 49 kilometer van Goes verwijderd, welke afstand volgens diezelfde routeplanner in ongeveer een half uur kan worden afgelegd. Dat met een pinpas op naam van verdachte om 16.18 uur is gepind in ’s-Hertogenbosch bewijst niet dat verdachte zelf op dat tijdstip in ’s-Hertogenbosch was. Bovendien is de afstand tussen Heerle en ’sHertogenbosch volgens de ANWB Routeplanner 85 kilometer, welke afstand tussen 14.34 en 16.18 uur door verdachte afgelegd kan zijn.
De rechtbank concludeert dat het verdachte is geweest die de diefstal bij [slachtoffer 2] heeft gepleegd. Omdat [slachtoffer 2] verdachte niet uit het oog heeft verloren tijdens haar aanwezigheid in het appartement, moet er een tweede -onbekend gebleven- persoon in de woning zijn geweest die de sieraden uit de slaapkamer heeft weggenomen.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 2 tenlastegelegde diefstal in vereniging.
Feit 3
Aangever [slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van een diefstal die op 8 oktober 2017 in Middelburg is gepleegd en waarbij een geldbedrag en sieraden zijn weggenomen. Aangever vermeldt van de dader als signalement een lichaamslengte die overeenkomt met de lichaamslengte van verdachte. Het verdere signalement dat de aangever heeft gegeven is echter te vaag en onbestemd om te concluderen dat het verdachte is geweest die in de woning van [slachtoffer 3] is geweest. Verder bevat het dossier geen bewijs op dit punt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van deze tenlastegelegde diefstal in vereniging.
Feit 4
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van een diefstal op 5 oktober 2017 aan de [adres 3] . Hij verklaarde dat er om 14.45 uur een vrouw aanbelde die vroeg de woning te mogen bekijken omdat zij huishoudelijk werk zocht voor [naam 2] (een thuiszorgorganisatie). Het signalement van deze vrouw was als volgt: blank, 20 tot 25 jaar oud, ongeveer 1.65 meter lang en zwart haar dat aan de bovenkant was geblondeerd, opgestoken in een staart. Hoewel de aangever zei geen werk te hebben, heeft de vrouw de woning wel bekeken. Na het vertrek van de vrouw bleek uit een dressoir in de woonkamer geld te zijn verdwenen en uit een kast in de slaapkamer waren veel sieraden weggenomen. De aangever geeft aan te vermoeden dat de voordeur niet goed dicht is geweest en dat er iemand anders binnen is geweest, omdat zij de vrouw niets heeft zien pakken.
De rechtbank oordeelt dat het verdachte is geweest die de diefstal gepleegd heeft, omdat het door aangever gegeven signalement overeenkomt met dat van verdachte en omdat uit de zendmastgegevens van de werktelefoons blijkt dat beide werktelefoons tussen 14.21 en 14.42 uur meerdere zendmasten in Middelburg hebben aangestraald en de telefoon van verdachte met nummer [telefoonnummer 3] heeft daarnaast om 14.09 uur gebruik gemaakt van een zendmast aan de Haringvlietstraat in Middelburg, hetgeen ongeveer 3 kilometer van de Noordsingel in Middelburg is verwijderd.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte deze diefstal niet kan hebben gepleegd omdat zij om 12.00 uur haar dochter naar een fysiotherapie-afspraak in Amsterdam bracht.
De rechtbank is van oordeel dat het alibi van verdachte voor 5 oktober 2017 de aanwezigheid van verdachte bij de diefstal in Middelburg bij aangever [slachtoffer 4] niet uitsluit. Als de dochter van verdachte die dag om 12.00 uur bij een fysiotherapeut in Amsterdam was, bewijst dat immers niet dat verdachte niet om 14.45 uur in Middelburg kan zijn geweest. Een verklaring voor het aanstralen van een zendmast in Middelburg door de telefoon van verdachte, op een moment waarop zij verklaarde niet in Middelburg te zijn geweest, is door verdachte niet gegeven. De rechtbank heeft bovendien acht geslagen op het feit dat uit het door verdachte ingebrachte overzicht van de fysiotherapiebehandelingen niet volgt dat alle behandelingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Daarnaast komt het de rechtbank onwaarschijnlijk voor dat alle 32 behandelingen steeds om 12.00 uur hebben plaatsgevonden. De op het overzicht vermelde tijden lijken, omdat steeds dezelfde tijd is vermeld, niet de werkelijke behandeltijden te zijn.
De rechtbank concludeert op grond van de feiten, in onderlinge samenhang bezien, dat het verdachte is geweest die de diefstal bij [slachtoffer 4] heeft gepleegd. Omdat [slachtoffer 4] steeds bij verdachte in de buurt is geweest tijdens haar aanwezigheid in het appartement en zij niet heeft gezien dat verdachte iets heeft meegenomen, kan het niet anders dan dat er een tweede onbekend gebleven persoon in het appartement is geweest die het geld en de sieraden heeft weggenomen.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 4 tenlastegelegde diefstal in vereniging.
Feit 5
[slachtoffer 5] heeft aangifte gedaan van een diefstal uit zijn woning aan de [adres 4] op 29 november 2017 omstreeks 16.00 uur. Hij verklaarde dat er een vrouw aanbelde en vroeg of hij hulp nodig had in de huishouding. Hij heeft de vrouw binnengelaten en is met haar naar de woonkamer gegaan, waar zij een gesprek voerden over de in de woning aanwezige klokken. Volgens aangever heeft de vrouw meerdere keren gebeld (zes a zeven keer) terwijl zij in de woning was, in een voor hem onbekende taal. Een dag later ontdekte aangever dat er meerdere spullen waren verdwenen, waaronder een kluis met veel geld, meerdere sieraden en 15 antieke zakhorloges.
Aangever heeft verdachte herkend als de vrouw die hij noemt in de aangifte. Sommige van de gestolen sieraden zijn ook in de woning van verdachte aangetroffen. Beide werktelefoons straalden tussen 11.48 en 16.13 uur meerdere zendmasten in Ridderkerk aan, in de buurt van de Rembrandtweg. Uit de getapte werktelefoons blijkt van diverse gesprekken ten tijde van de diefstal, waarin gevraagd wordt waar de man is (antwoord: in de keuken, in slaapkamer), waarin de man meedeelt dat sprake is van een rijke man, en ook dat hij nog aan het zoeken is. Ook wordt over horloges gesproken. De inhoud van deze gesprekken passen bij het plegen van de diefstal. Ook is op de achtergrond een oude man te horen. Voorts straalde de telefoon van verdachte met nummer [telefoonnummer 3] om 16.57 uur, 17.53 uur en om 18.31 uur zendmasten aan in Alblasserdam, dat naast Ridderkerk is gelegen. Het mobiele nummer [telefoonnummer 4] van [medeverdachte] heeft op 29 november 2017 om 16.20 uur ook gebruik gemaakt van een zendmast in Ridderkerk, en later die dag tussen 16.24 uur en 18.31 uur van zendmasten langs de A15 en in Alblasserdam
Op grond van vorenstaande feiten in onderlinge samenhang bezien stelt de rechtbank vast dat het verdachte was die samen met [medeverdachte] betrokken was bij de diefstal bij [slachtoffer 5] aan de [adres 4] in Ridderkerk.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 5 tenlastegelegde diefstal in vereniging.
Feit 6
Overwegingen van de rechtbank
Artikel 140 Sr bevat verschillende bestanddelen, waaronder dat van organisatie. Volgens vaste rechtspraak moet onder dat bestanddeel worden verstaan: een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en tenminste één andere persoon.
Op basis van het procesdossier, waaronder de hiervoor bij de feiten 1 tot en met 5 genoemde bewijsmiddelen, gaat de rechtbank van het volgende uit:
Er zijn in ieder geval in de maanden oktober tot en met december 2017 door verdachte de hierboven bewezen vier diefstallen uit woningen gepleegd;
Tijdens de diefstallen wordt steeds gebruik gemaakt van de twee werktelefoons, die nagenoeg uitsluitend voor onderling contact worden gebruikt;
Uit de tapgesprekken van de werktelefoons volgt dat steeds een vrouw en een man tijdens de diefstallen contact met elkaar hebben en dat er over en weer locaties in een woning en instructies aan elkaar worden doorgegeven;
Omdat de aangevers verdachte niet uit het oog hebben verloren en er steeds spullen uit de woningen zijn ontvreemd, moet er bij alle diefstallen minimaal een andere persoon betrokken zijn geweest die op zoek is gegaan naar een buit terwijl verdachte de aandacht van de bewoners vasthield met een gesprek over thuiszorg en eventuele hulpvragen.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is een samenwerkingsverband van voldoende structuur en duurzaamheid om te kunnen spreken van een organisatie in de betekenis die daaraan in de rechtspraak over artikel 140 Sr is gegeven. Verdachte heeft in ieder geval in de periode van 5 oktober 2017 tot en met 13 december 2017 tot de groep behoord.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten diefstallen uit woningen. Uit de hiervoor reeds genoemde bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank in toereikende mate dat verdachte in zijn algemeenheid heeft geweten dat de organisatie waartoe zij behoorde tot oogmerk had het plegen van diefstallen uit woningen. De rechtbank leidt dit in het bijzonder af uit het feit dat het verdachte is die steeds door middel van een babbeltruc de woningen in heeft weten te komen en daarbij gelegenheid heeft geboden aan minimaal een tweede persoon om de woningen in te komen, uit de tapgesprekken waaraan zij tijdens de diefstallen heeft deelgenomen en uit de sieraden die in de woning van verdachte zijn aangetroffen, die gedeeltelijk door slachtoffers van diefstallen zijn herkend. Uit de bewijsmiddelen en de bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 4 en 5 volgt dat verdachte meerdere deelnemingshandelingen heeft verricht bij deze inbraken.
Hoewel het gezien de activiteiten van de organisatie en hetgeen onder verdachte aan sieraden in beslag is genomen, aannemelijk is dat verdachte heeft witgewassen of dat wilde doen, volgt uit de bewijsmiddelen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat het oogmerk ook daarop was gericht. Daarvan zal verdachte worden vrijgesproken.
De rechtbank oordeelt op grond van het vorenstaande dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte samen met een ander heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, gericht op het plegen van diefstallen door middel van babbeltrucs en insluipingen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 13 december 2017 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 250 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1] ;
2.
op 20 oktober 2017 te Goes, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 2] ;
4.
op 05 oktober 2017 te Middelburg, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen sieraden en 600 euro, toebehorende aan [slachtoffer 4] ;
5.
op 29 november 2017 te Ridderkerk, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 170.180 euro en verschillende (antieke) sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 5] ;
6.
zij in de periode van 5 oktober 2017 tot en met 13 december 2017 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten één of meer onbekende anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten diefstal van goederen door middel van babbeltrucs en insluipingen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van oordeel dat een straf gelijk aan het voorarrest meer dan afdoende zou moeten zijn, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim twee maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van diefstallen uit woningen en heeft zich in dat kader schuldig gemaakt aan het plegen van een viertal diefstallen uit woningen. De diefstallen werden steeds samen met minimaal een medeverdachte gepleegd. Gelet op de bevindingen van de politie naar aanleiding van het onderzoek naar deze organisatie en verdachte, is het de rechtbank duidelijk geworden dat de aan verdachte verweten diefstallen slechts een deel van de gepleegde diefstallen betreffen. De slachtoffers van de diefstallen betroffen steeds oudere mensen. Er werden voornamelijk sieraden en geld weggenomen. Verdachte bekleedde bij deze diefstallen een grote rol van betekenis doordat zij de bewoners afleidde van hetgeen er elders in de woning plaatsvond.
Diefstallen uit woningen zijn ernstige feiten. De gepleegde diefstallen hebben een forse inbreuk op de privacy van de slachtoffers gemaakt en hebben veelal tot grote materiële schade voor hen geleid. Met de diefstal van onder andere sieraden van dierbaren zijn de slachtoffers ook spullen kwijtgeraakt die grote emotionele waarde voor hen vertegenwoordigen en onvervangbaar zijn. Verdachte en haar mededaders hebben zich enkel bekommerd om de opbrengsten van de inbraken en niet om de gevolgen voor de slachtoffers. Zij wilden eenvoudigweg zoveel mogelijk buitmaken.
De rechtbank ziet in de wijze waarop de diefstallen zijn gepleegd, waarbij de een met een babbeltruc zich toegang tot de woning verschaft, de deur open laat staan en de bewoner afleidt, zodat de ander op jacht kan naar buit, reden om aansluiting te zoeken bij straffen die doorgaans voor woninginbraken worden opgelegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel Justitiële Documentatie van 22 juni 2022, waaruit blijkt dat verdachte sinds de tenlastegelegde feiten niet betrokken is geweest bij strafbare feiten. Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het feit dat verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis zich aan de afspraken met Reclassering Nederland heeft gehouden.
De rechtbank betrekt in haar oordeel over de strafmaat tevens dat verdachte nauwelijks enig teken heeft gegeven berouw van haar daden te hebben, of verantwoordelijkheid daarvoor te willen nemen. Nu verdachte met haar handelen en houding te kennen geeft zich louter te laten leiden door haar eigen belangen en behoeftes, zonder enige acht te slaan op de belangen en behoeftes van anderen, in het bijzonder die van de kwetsbare slachtoffers, dient de maatschappij tegen haar te worden beschermd.
De rechtbank komt tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie geëist, nu zij een feit minder bewezen acht en er veel tijd is verstreken sinds de gepleegde feiten, waardoor de redelijke termijn is overschreden. Daardoor legt de rechtbank twee maanden minder op dan de twaalf maanden die zij anders passend en geboden had geacht.
Alles overwegende acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.Het beslag

7.1
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren en voorwerpen betreffen met betrekking tot welke de feiten zijn begaan.
7.2
De teruggave aan verdachteDe rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
7.3
Bewaren ten behoeve van rechthebbendenDe rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden gelasten ten aanzien van de sieraden op de lijst van in beslag genomen voorwerpen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 57, 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van diefstal
feit 2:medeplegen van diefstal
feit 4:medeplegen van diefstal
feit 5:medeplegen van diefstal
feit 6: deelneming aan criminele organisatie
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
Teruggave
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
1
STK Personenauto [kenteken]
MERCEDES BENZ c500 2003 K1:Grijs
G1510016;
1
STK Mobiele Telefoon
ALCATEL
G61817911
Verbeurdverklaring
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten
1
STK Mobiele telefoon Kl: wit
ALCATEL
G1817896
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geldbedrag, te weten
140 euro
G1817946
Bewaren ten behoeve van rechthebbenden
- gelast het bewaren ten behoeve van rechthebbenden ten aanzien van de sieraden op de lijst van in beslag genomen voorwerpen, genoemd onder 3, 4 en 7 tot en met 27.
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M.E. de Boer en mr. S.H. van Nieuwkerk, rechters, in tegenwoordigheid van G.H.J. van Rensch, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 augustus 2022.
Mrs. Sterk en De Boer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.