5.2Een beroep is niet-ontvankelijk als het procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep onvoldoende is, of ontbreekt. Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van (voldoende) procesbelang gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen.
Anders dan de burgemeester heeft gesteld, is er in dit geval voldoende aangevoerd om te oordelen dat een procesbelang is blijven bestaan. [naam eiseres] heeft gesteld dat zij door de weigering van de gevraagde vergunningen investeringen niet heeft kunnen terugverdienen en dat zij schade heeft geleden. Bovendien heeft deze weigering mogelijk invloed op nieuwe vergunningaanvragen, en het verkrijgen van bijvoorbeeld een hypotheek. Met hetgeen [naam eiseres] hierover heeft aangevoerd is tot op zekere hoogte aannemelijk geworden dat zij ten gevolge van de weigering van de vergunningen op geld waardeerbaar nadeel heeft opgelopen. Zodat er naar het oordeel van de rechtbank voldoende is gebleken van een procesbelang van eiseres bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7. De burgemeester heeft de vergunningen geweigerd omdat hij van mening is dat [naam gemachtigde 2] ten onrechte niet als leidinggevende op de aanvraagformulieren is vermeld. De rechtbank moet beoordelen of de burgemeester dit op goede gronden aan zijn besluit tot weigeren van de vergunningen ten grondslag heeft gelegd.
Het advies van de commissie bezwaarschriften
8. Zoals door eiseres is aangestipt, heeft de commissie voor de bezwaarschriften geadviseerd het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen en in plaats daarvan een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het advies. De strekking van dat advies is dat het primaire besluit niet kon worden gehandhaafd op de daarvoor opgenomen feitelijke gronden. De commissie overweegt dat nader onderzoek er mogelijk toe kan leiden dat de aanvragen alsnog kunnen worden afgewezen.
[naam eiseres] stelt dat de burgemeester dat advies had moeten volgen en – zo begrijpt de rechtbank de gronden – dat er ook nu geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die tot de conclusie kunnen leiden dat [naam gemachtigde 2] ten onrechte niet als leidinggevende is vermeld.
De burgemeester heeft het advies van de commissie voor de bezwaarschriften kennelijk tot uitgangspunt genomen en onderschrijft dus dat de het primaire besluit tot weigering van de aangevraagde Drank- en horecawetvergunning en de exploitatievergunning niet kon worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde feiten.
De burgemeester stelt dat hij door de eigen gegevens omtrent het vergunningentraject opnieuw te bekijken en deze aan te vullen met bij externe partijen opgevraagde gegevens de motivering dat [naam gemachtigde 2] wel degelijk als leidinggevende zal functioneren voldoende heeft aangevuld om het motiveringsgebrek te herstellen. Daarnaast is ook de juridische grondslag van de weigering van de exploitatievergunning voldoende aangevuld.
9. In het bestreden besluit op bezwaar wordt gesteld dat het mede is gebaseerd op aanvullende adviezen van het BHBW en het RIEC. Er zijn echter geen schriftelijke adviezen en er zijn ook geen schriftelijke weergaven van het contact met deze twee “adviseurs”. Uit hetgeen namens de burgemeester ter zitting is verklaard, kan de rechtbank zelfs niet afleiden dat het gaat om inhoudelijke adviezen of dat er aanvullende feiten zijn gebleken ter ondersteuning van de door de burgemeester getrokken conclusies. “Terugkoppelen” van het advies van de commissie bezwaarschriften aan het RIEC betekent – letterlijk – dat aan het RIEC is verteld wat het advies was. Ook desgevraagd is ter zitting niet gesteld en onderbouwd dat die terugkoppeling ertoe heeft geleid dat door het RIEC nieuwe of andere informatie is geleverd, die de door de burgemeester eerder getrokken conclusies ondersteunt.
Dat iemand van het BHBW, zoals ter zitting is meegedeeld, zou hebben gezegd – wederom slechts mondeling – dat de burgemeester “op de goede weg” is, geeft evenmin een nadere feitelijke ondersteuning voor de conclusies van de burgemeester. Ook ten aanzien van dit “advies” is – desgevraagd ter zitting – niet gesteld of gebleken dat dat nadere feitelijke informatie heeft opgeleverd. Uit het dossier en de toelichting namens de burgemeester ter zitting blijkt voorts niet dat het contact met de politie en met de gemeente [plaatsnaam 1] informatie heeft opgeleverd die de conclusie van de burgemeester dat [naam gemachtigde 2] als leidinggevende zal optreden in [naam eiseres] kan ondersteunen. Dat [naam gemachtigde 2] volgens informatie van de politie enkele jaren geleden bij zijn horecaonderneming in Scheveningen is aangesproken op overtreding van (sluitingstijd-)voorschriften rechtvaardigt evenmin de conclusie dat verlening van de exploitatievergunning strijd met de openbare orde zal opleveren. Dat uit informatie van de gemeente [plaatsnaam 1] blijkt dat hij in die gemeente woont, zegt tot slot ook niets over de vraag of hij wel of niet ten onrechte niet als leidinggevende in de aanvraag is vermeld.
Was [naam gemachtigde 2] (beoogd) feitelijk leidinggevende?
10. [naam eiseres] heeft al in haar zienswijze naar aanleiding van het voornemen van de burgermeester gesteld dat [naam gemachtigde 2] niet als feitelijk leidinggevende zal fungeren. Hij is slechts als adviseur en administrateur aan [naam eiseres] verbonden. Hij heeft de administratieve kant van de vergunningaanvraag voor zijn rekening genomen omdat hij daar ervaring mee heeft en stond bij eerdere vergunningprocedures ook als leidinggevende op het formulier om eventueel in te kunnen vallen. [naam eiseres] heeft uiteen gezet waarom [naam gemachtigde 2] in eerdere procedures wel (tevens) als leidinggevende stond vermeld en thans niet meer. Die uitleg acht de rechtbank niet ongeloofwaardig.
De burgemeester heeft in zijn primaire besluit verwezen naar alle contacten die [naam gemachtigde 2] namens [naam eiseres] in deze en eerdere procedures met de gemeente heeft gehad en heeft op grond daarvan geconcludeerd dat [naam gemachtigde 2] wel als feitelijk leidinggevende zal optreden en dat hij ten onrechte niet op de aanvraag is vermeld. Zoals de commissie voor de bezwaarschriften in haar advies terecht heeft overwogen, konden die contacten deze conclusie niet dragen.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft hetgeen de burgemeester daarna heeft gepoogd te onderzoeken, geen feitelijke gegevens opgeleverd, die alsnog tot de conclusie kunnen leiden dat [naam gemachtigde 2] ten onrechte niet als leidinggevende is opgegeven (zodat een VOG voor hem ontbrak en niet bleek dat hij niet van slecht levensgedrag was – Drank- en horecawet) dan wel dat er enig probleem met de openbare orde speelde (APV). Waar de burgemeester in het bestreden besluit op bezwaar verwijst naar het eigen onderzoek naar “onze eigen gegevens omtrent het vergunningtraject”, blijkt niet dat dat onderzoek nadere, niet eerder bekende, gegevens heeft opgeleverd.
Het nadere onderzoek van de burgemeester heeft geen nadere onderbouwing opgeleverd van de conclusie van de burgemeester dat [naam gemachtigde 2] feitelijk leidinggevende van [naam eiseres] is of zal zijn en dat hij ten onrechte niet in de aanvraag is vermeld. Enige informatie van feitelijke aard waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk direct leidinggevende is of een dominante rol speelt in de bedrijfsvoeringis niet verstrekt.
De rechtbank oordeelt daarom dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd dat [naam gemachtigde 2] feitelijk leidinggevende is.
11. Nu de weigering van de Drank- en horecawetvergunning op grond van artikel 27, eerste lid onder b van nog steeds niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, en door de burgemeester ook geen andere gronden zijn gesteld om die vergunning te weigeren, ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten.
Datzelfde zou ook gelden voor de weigering van de exploitatievergunning op grond van artikel 2:28 tweede lid van de Apv 2017.
Dat geen VOG van [naam gemachtigde 2] is overgelegd is echter al vanwege het volgende geen relevante weigeringsgrond meer. Zoals ter zitting namens de burgemeester is erkend, is op 8 april 2021 en dus vóór het nemen van het bestreden besluit de Apv 2021 in werking getreden. De zinsnede ‘
of indien de aanvrager geen verklaring omtrent het gedrag met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de aanvraag is ingediend, is afgegeven’ is daarbij komen te vervallen.
Ook daarom kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
12. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het besluit van 15 april 2021 vernietigen, omdat de burgemeester onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat [naam gemachtigde 2] als leidinggevende bij [naam eiseres] werkt of zal werken. Bovendien gold het ontbreken van een VOG ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet langer als een grondslag voor weigering van de exploitatievergunning.