ECLI:NL:RBZWB:2022:4272

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 22_273
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de buiten behandeling stelling van een omgevingsvergunning door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 augustus 2022, wordt het beroep van eiseressen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg om hun aanvraag voor een omgevingsvergunning buiten behandeling te laten, beoordeeld. Eiseressen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. E. Beele, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 april 2021, waarin het college de aanvraag als onvolledig beschouwde. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 8 december 2021, waarop eiseressen beroep hebben ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 7 juli 2022 behandeld.

De rechtbank oordeelt dat eiseres sub 2 niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat de aanvraag voor de omgevingsvergunning enkel door eiseres sub 1 was ingediend. De rechtbank concludeert dat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag buiten behandeling te stellen zonder voldoende motivering van de benodigde gegevens. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep van eiseres sub 1 gegrond, terwijl het beroep van eiseres sub 2 niet-ontvankelijk wordt verklaard. Het college wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres sub 1.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/273 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2022 in de zaak tussen

1. [naam eiseres 1]uit [plaatsnaam 1] , eiseres sub 1;
2. [naam eiseres 2]uit [plaatsnaam 1] , eiseres sub 2;
gemachtigde: mr. E. Beele,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(het college).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen het besluit om de aanvraag voor een omgevingsvergunning buiten behandeling te laten.
Bij besluit van 6 april 2021 (primair besluit) heeft het college de aanvraag voor een omgevingsvergunning buiten behandeling gelaten. Eiseressen hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 8 december 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard en het primaire besluit, onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2022 op zitting behandeld. Namens eiseressen is [naam vertegenwoordiger 1] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder zijn mr. L.P.F. Warnier en [naam vertegenwoordiger 2] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de buiten behandeling stelling van de omgevingsvergunning aan de hand van onder meer de argumenten die eiseres hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Op 11 januari 2021 heeft eiseres sub 1 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van een woning aan het adres [adres] 26-28 te [plaatsnaam 2] .
1.2.
Bij brief van 4 maart 2021 heeft het college eiseres sub 1 laten weten dat de aanvraag onvolledig is. Eiseres sub 1 is in de gelegenheid gesteld om binnen achtentwintig dagen na verzenddatum van de brief de ontbrekende stukken in te dienen.
1.3.
Eiseres sub 1 heeft bij brief van 16 maart 2021 gereageerd op de brief van het college en daarbij diverse foto’s ingediend. Bij brief van 26 maart 2021 heeft eiseres sub 1 een aanvullende reactie ingediend.
1.4.
Bij besluit van 6 april 2021 (primair besluit) heeft het college de aanvraag voor een omgevingsvergunning buiten behandeling gelaten, omdat eiseres sub 1 niet de gevraagde gegevens heeft ingediend.
1.5.
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt. Het bezwaar is besproken op de hoorzitting van 23 november 2021.
1.6.
In het besluit van 8 december 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseressen ongegrond verklaard en het primaire besluit, onder aanvulling van de motvering, in stand gelaten.
1.7.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Is eiseres sub 2 belanghebbende bij het besluit?
3.1.
Voordat de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil kan toekomen, ziet de rechtbank zich eerst voor de vraag gesteld of eiseres sub 2 belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
3.2.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres sub 2 geen belanghebbende is bij het bestreden besluit. De omgevingsvergunning is aangevraagd door eiseres sub 1. Deze is daarom belanghebbende bij het bestreden besluit. Voor eiseres sub 2 is dat naar oordeel van de rechtbank anders. Ter zitting is gebleken dat eiseres sub 2 eigenaar is van de panden aan het adres [adres] 26-28 te [plaatsnaam 2] . Het belang dat eiseres sub 2 bij het bestreden besluit heeft is echter onduidelijk en onvoldoende aangetoond. De rechtbank is van oordeel dat bij een buiten behandelingstelling in beginsel enkel de aanvrager belanghebbende kan zijn. Het beroep van eiseres sub 2 is daarom naar oordeel van de rechtbank niet-ontvankelijk.
Is de aanvraag op de juiste gronden buiten behandeling gesteld?
4.1.
Eiseres sub 1 stelt dat zij het college meerdere keren heeft geattendeerd op het feit dat de gevraagde gegevens voornamelijk betrekking hebben op nieuwbouw, terwijl daar in dit geval geen sprake van is. De overige gegevens kunnen worden gevonden in de aanvraag zelf of zijn niet van belang voor de beoordeling van de aanvraag. Het college heeft naar de mening van eiseres sub 1 niet aannemelijk gemaakt dat alle gegevens van belang zijn voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Een groot deel van de gevraagde gegevens had op grond van artikel 2.7, derde lid, van Ministeriële regeling omgevingsrecht (hierna: Mor) tot drie weken voor de start van de verbouwing mogen worden aangeleverd. Eiseres sub 1 stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag die een goede beoordeling van de aanvraag onmogelijk maken. De aanvraag is ten onrechte buiten behandeling gesteld.
4.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat het aan het bevoegd gezag is om te beoordelen of er voldoende gegevens zijn verstrekt om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. [1] Daarnaast wordt in de Mor bepaald welke gegevens moeten worden verstrekt. Tijdens de hoorzitting in bezwaar is toegelicht dat de aanvraag onduidelijk was over de constructie en er ontbraken wezenlijke gegevens over brandpreventie. Het college is dan ook van mening dat vanwege het ontbreken van deze gegevens en bescheiden niet kon worden overgegaan tot het in behandeling nemen van de aanvraag.
4.3.
Op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of
de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat het college de bij de aanvraag ingediende gegevens niet voldoende vond om de aanvraag in behandeling te nemen. Het college heeft daarom eiseres sub 1 in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen. De rechtbank stelt vast dat het college bij brief van 4 maart 2021 heeft omschreven welke informatie hij nog nodig achtte voor het in behandeling kunnen nemen van de aanvraag.
Eiseres sub 1 heeft het college bij brief van 16 maart 2021 foto’s overlegd en bij deze brief en bij brief van 26 maart 2021 uiteen gezet waarom zij van mening was dat sommige gegevens niet noodzakelijk waren voor het in behandeling nemen van de aanvraag. Vervolgens heeft het college besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat het college met zijn handelswijze heeft voldaan aan de formele vereisten van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Toch is de rechtbank van oordeel dat het college bij de voorbereiding van het besluit onzorgvuldig heeft gehandeld. Het college had moeten nagaan welke essentiële gegevens en bescheiden eiseres sub 1 had moeten overleggen om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen. [2] Welke gegevens en bescheiden in het onderhavige geval als essentieel moeten worden aangemerkt, is, naar oordeel van de rechtbank, in de eerste plaats ter beoordeling van het college. Vanwege deze beoordelingsruimte geldt voor de bestuursrechter bij de toetsing van dit oordeel een zekere terughoudendheid.Maar dat neemt niet weg dat het college slechts mag vragen om gegevens en bescheiden voor zover deze nodig zijn voor een goede beoordeling van de aanvraag en het nemen van een beslissing daarop. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken, begrijpt de rechtbank dat er alleen twijfel bestond over de constructie en aspecten van brandpreventie. Dan zijn veel van de gevraagde gegevens niet nodig voor een beoordeling van de aanvraag. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college na had moeten gaan welke essentiële gegevens en bescheiden eiseres sub 1 had moeten aanleveren en het college had de vraag naar nadere gegevens daartoe moeten beperken.
Het college had beter moeten motiveren welke specifieke gegevens zij van eiseres sub 1 nodig had om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen. Het beroep is daarom gegrond.
Heeft het college misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid?
5.1.
Naar de mening van eiseres sub 1 heeft het college tijdens de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie erkend dat er geen sprake is van een onvolledige aanvraag. Het college heeft, naar de mening van eiseres sub 1, aangegeven dat hij zich genoodzaakt voelde om de aanvraag buiten behandeling te stellen, vanwege de fatale termijn van artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Door snel te beslissen werd voorkomen dat er een vergunning van rechtswege zou ontstaan. Het college heeft, naar de mening van eiseres sub 1, in strijd met artikel 3:3 van de Awb gehandeld, nu zij haar bevoegdheid tot het nemen van een besluit voor een ander doel heeft gebruik dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Om die reden kan het besluit geen standhouden.
5.2.
Her college stelt zich op het standpunt dat er niet in strijd is gehandeld met détournement de pouvoir. De behandeld ambtenaar heeft integer zijn werk gedaan en heeft op geen enkel moment bewust de afhandeling van de aanvraag vertraagd. De aanvraag was onduidelijk en de behandelend ambtenaar had diverse twijfels. Dat is de reden dat er meerdere gegevens zijn opgevraagd. Eiseres sub 1 heeft de gevraagde gegevens niet overgelegd en daarom is de aanvraag voor de omgevingsvergunning buiten behandeling gesteld.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college niet in strijd met artikel 3:3 van de Awb heeft gehandeld. Het college is bevoegd om een aanvraag buiten behandeling te laten, indien zij van mening is de aanvraag niet kan worden behandeld. De behandelend ambtenaar van de gemeente heeft ter zitting uiteengezet waarom er nadere informatie is gevraagd. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het college zijn bevoegdheid heeft misbruikt. Het college heeft niet in strijd met artikel 3:3 van de Awb gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank verklaart eiseres sub 2 niet-ontvankelijk in haar beroep.
7. Gelet op het voorstaande had het college beter moeten motiveren welke gegevens en bescheiden zij van eiseres sub 1 nodig had om de aanvraag voor een omgevingsvergunning in behandeling te nemen. Reeds daarom is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank draagt het college op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
8. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het dagelijks bestuur aan eiseres sub 1 het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres sub 1 gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.082,- in bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, met een waarde per punt van € 541,- en wegingsfactor 1) en € 1.518,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.600,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep van eiseres sub 2 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep van eiseres sub 1 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres sub 1 te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres sub 1 tot een bedrag van
€ 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 2 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Op grond van artikel 3:3 van de Awb gebruikt het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.
Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Besluit omgevingsrecht:
Op grond van artikel 4:4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht verstrekt de aanvrager, onverminderd artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en voorzover dat naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is voor het nemen van de beslissing op de aanvraag, de bij de aanvraag de bij ministeriële regeling aangewezen gegevens en bescheiden ten aanzien van de activiteiten binnen het project waarop de aanvraag betrekking heeft.
Ministeriële regeling omgevingsrecht:
Op grond van artikel 2.7, derde lid, van de Ministeriële regeling omgevingsrecht kan, indien de aard van het bouwplan naar het oordeel van het bevoegd gezag daartoe aanleiding heeft, in de vergunning worden bepaald dat gegevens en bescheiden, genoemd in de artikelen 2.2, eerste lid, onderdelen c tot en met h, en tweede tot en met zesde lid, 2.3, onderdeel 1, 2.4 en 2.5, binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de desbetreffende handeling worden overgelegd.

Voetnoten

1.Het college verwijst naar ABRvS 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8533.
2.Rechtbank Rotterdam 23 augustus 2012, ECLI:NL:BX6329.