Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De benadeelde partij
5.De beslissing
de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolgingvan verdachte;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats], die woonachtig was te [adres], heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2022 uitspraak gedaan. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2022, waar de verdachte niet verscheen, ondanks een behoorlijke oproeping. De advocaat, mr. J.M.A. Loevendie, was aanwezig maar niet gemachtigd om namens de verdachte te spreken, waardoor verstek werd verleend. De officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, heeft haar standpunten gepresenteerd. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.P.P.C. Langenberg, heeft een schadevergoeding van € 3.725,30 gevorderd, bestaande uit materiële en immateriële schade, en verzocht om vergoeding van proceskosten.
De tenlastelegging betrof een geweldsdelict dat op 14 september 2020 in Breda zou hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte samen met een ander de benadeelde partij zou hebben gedwongen tot afgifte van goederen. Na het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank op 24 januari 2022 vernomen dat de verdachte op 19 januari 2022 is overleden. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Tevens is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.
De rechtbank heeft de benadeelde partij ook veroordeeld in de kosten van de verdachte, die tot nu toe op nihil zijn begroot. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer, bestaande uit mr. M.E. de Boer als voorzitter, en de rechters mr. E.B. Prenger en mr. R. Combee, in aanwezigheid van de griffiers mr. I.J.A.M. Balemans en mr. E. Andraws.