ECLI:NL:RBZWB:2022:425

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
02-097295-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag door schoppen met stalen neuzen schoenen

Op 31 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 april 2020 in Raamsdonkveer heeft geprobeerd een ander, aangeduid als [benadeelde partij], van het leven te beroven. De verdachte heeft het slachtoffer, dat op de grond lag, met kracht tegen het hoofd geschopt met schoenen met stalen neuzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kans op overlijden door deze handeling aanmerkelijk was, wat duidt op voorwaardelijk opzet. De officier van justitie heeft de verdachte aangeklaagd voor poging doodslag, zware mishandeling en poging zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging doodslag en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met het slachtoffer. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, de context van het incident en het feit dat het incident bijna twee jaar geleden heeft plaatsgevonden. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 4.243,22 gevorderd, waarvan de rechtbank een bedrag van € 1.412,22 heeft toegewezen, inclusief immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding voor het overige afgewezen, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/097295-20
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Krimpen aan de IJssel
raadsman mr. M.A. Buntsma, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.J.M. van der Hamsvoord, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [benadeelde partij] heeft geslagen, gestompt en tegen het hoofd gestopt. Dit is in drie varianten tenlastegelegd: poging doodslag, zware mishandeling en poging zware mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair tenlastegelegde poging doodslag heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [benadeelde partij] met foto’s van zijn letsel en de getuigenverklaringen [getuige 1] en [getuige 2] . Zij verklaren allen dat na een opstootje verdachte met schoenen met stalen neuzen tegen het achterhoofd van [benadeelde partij] heeft geschopt. Door krachtig met geschoeide voet tegen het hoofd van iemand te schoppen die weerloos op de grond ligt, is de kans op overlijden aanmerkelijk. Dit wordt nog versterkt door het feit dat verdachte schoenen met stalen neuzen droeg. Verdachte heeft de kans ook bewust aanvaard, er is sprake van voorwaardelijk opzet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. Verdachte heeft bekend dat hij [benadeelde partij] heeft geslagen na door hem beledigd en gediscrimineerd te zijn. Verdachte ontkent echter tegen het hoofd van [benadeelde partij] te hebben geschopt. Poging tot doodslag stuit af op het tegenstrijdig getuigenbewijs en het ontbreken van overtuigende, objectieve informatie over het letsel. Gelet op het ontbreken van medische informatie kan ook de zware mishandeling en de poging daartoe niet wettig en overtuigend bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de aangehechte bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 8 april 2020 te Raamsdonkveer er een incident was tussen verdachte en [benadeelde partij] waarbij is gescholden en geweld is gebruikt. Verdachte heeft daarbij [benadeelde partij] , terwijl hij op de grond lag, tegen het achterhoofd geschopt. De verklaringen van de twee getuigen zijn duidelijk en eensluidend en zeer kort na het incident opgenomen. De rechtbank ziet naar aanleiding van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding te twijfelen aan deze verklaringen.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag hoe de geweldshandelingen juridisch kunnen worden gekwalificeerd.
Poging doodslag
Om tot een bewezenverklaring te komen voor een poging tot doodslag moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer. Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer door zijn gedragingen zou hebben kunnen doden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Vaststaat dat verdachte [benadeelde partij] met kracht tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl [benadeelde partij] op de grond lag. Dat dit met kracht gebeurde volgt uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . Onder bepaalde omstandigheden kan het schoppen tegen iemands hoofd de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Het hoofd is immers een zeer kwetsbaar lichaamsdeel. De omstandigheden kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in de kracht van het schoppen, de precieze plek op het hoofd waartegen is geschopt en wat voor schoenen verdachte aan had. Verdachte droeg schoenen met stalen neuzen toen hij [benadeelde partij] tegen het hoofd schopte. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door het geweld een aanmerkelijke kans op overlijden in het leven is geroepen. Uit de handelingen van verdachte vloeit ook voort dat hij deze kans heeft aanvaard. Dat het dossier geen objectieve medische informatie bevat met betrekking tot enig letsel op het achterhoofd van [benadeelde partij] , maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 8 april 2020 te Raamsdonkveer heeft getracht [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven door hem eenmaal met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 april 2020 te Raamsdonksveer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [benadeelde partij] eenmaal, met
kracht
- met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt en (terwijl voornoemde [benadeelde partij] op de grond lag),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaar. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd om als bijzondere voorwaarde een contactverbod met aangever [benadeelde partij] op te leggen. Bij de formulering van haar strafeis heeft de officier van justitie gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In strafverminderende zin heeft zij rekening gehouden met de jonge leeftijd van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat bij strafoplegging kan worden volstaan met een werkstraf zonder bijzondere voorwaarden als begeleiding door de reclassering. De verdediging heeft daarbij verwezen naar het rapport van de reclassering. Verdachte heeft een summier strafblad en lijkt te hebben gehandeld uit een impuls.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging doodslag van [benadeelde partij] door hem tegen het hoofd te schoppen terwijl hij op de grond lag. Verdachte droeg op dat moment schoenen met stalen neuzen. Men mag van geluk spreken dat de gevolgen voor [benadeelde partij] beperkt zijn gebleven. De aanleiding van het incident was een ruzie tussen verdachte en [benadeelde partij] . Verdachte sprak aangever aan op het opruimen/verplaatsen van pallets, waarna een woordenwisseling ontstond. Tijdens deze woordenwisseling heeft [benadeelde partij] onder andere gescholden met racistische teksten. Dat verdachte zich hierdoor geraakt voelde is zeer voorstelbaar, maar vormt geen rechtvaardiging voor zijn geweldshandelingen.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 11 januari 2022. In dit rapport staat onder andere dat verdachter er geen pro criminele houding op lijkt na te houden. Hij lijkt het wel gerechtvaardigd te vinden om geweld te gebruiken als hij zich bedreigd/in het nauw gedreven voelt. Verdachte lijkt te hebben gehandeld vanuit een impuls. Ten gevolge van de dreigende situatie is hij niet in staat geweest om een gewogen keuze te maken, de situatie op een adequate manier op te lossen en de risico’s en gevolgen van zijn handelen te overzien. Naast de dreigende situatie bestaat de indruk dat de leeftijd van verdachte ook van invloed is geweest op zijn gedrag. Verdachte is een adolescent, wat voor hem betekent dat hij nog niet rijp genoeg is om altijd de gevolgen van zijn handelen te overzien of bijvoorbeeld conflictsituaties op een volwassen manier op te lossen.
Er zijn onvoldoende aanwijzingen om te kunnen spreken van structurele problemen met betrekking tot agressieregulatie. Daarnaast is verdachte onder de indruk van de gevolgen van de onderhavige zaak. De indruk bestaat dat indien een soortgelijke situatie als in onderhavige zaak zich weer voor zal doen, hij zich wel twee keer zal bedenken alvorens hij zal reageren met geweld/de confrontatie aan zal gaan. Daarnaast is het positief te noemen dat verdachte zijn leven redelijk op orde heeft. Hij had ten tijde van het onderhavige delict en voordat hij in detentie terecht kwam een zinvolle dagbesteding, inkomsten, een vaste verblijfplaats, een steunend netwerk en er is geen sprake van problematische schulden, psychische problematiek of middelen gebruik. Verdachte komt niet intrinsiek gemotiveerd over voor een toezicht en interventies, maar is wel bereid hieraan mee te werken. Daar er meer beschermende dan risicofactoren geconstateerd zijn, wordt een toezicht of het inzetten van interventies momenteel niet nodig geacht. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag-gemiddeld. Geadviseerd wordt het volwassenenstrafrecht toe te passen. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [benadeelde partij] en schadeherstel geadviseerd. Het voorwaardelijk strafdeel zal/kan een stok achter de deur zijn om ervoor te zorgen dat verdachte zich verre zal houden van zaken die justitiecontacten tot gevolg kunnen hebben.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het strafblad van verdachte. Verdachte is in het verleden veroordeeld voor verkeersrechtfeiten, maar niet voor geweldsfeiten.
De rechtbank stelt verder vast dat het feit inmiddels bijna twee jaar geleden heeft plaatsgevonden. Er is weliswaar geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank zal met het verstrijken van de periode sinds het feit wel rekening houden bij het bepalen van de straf.
Alles afwegend, waaronder ook de jeugdige leeftijd van verdachte en de context waarbinnen het incident zich heeft afgespeeld, acht de rechtbank een taakstraf van 180 uur, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Daarnaast zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opleggen met een proeftijd van twee jaar. Daarbij zal als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [benadeelde partij] worden opgelegd. Het voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter deur om te voorkomen dat verdachte in de toekomst, wanneer hij in een conflictsituatie belandt, weer geweld gebruikt.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 4.243,22. De vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
Reiskosten € 12,09
Eigen risico zorgverzekering 2020 € 385 ,00
Verlies van arbeidsvermogen € 265, 13
Huishoudelijke hulp € 81,00
Immateriële schade € 3.500,00
Huishoudelijke hulp
De rechtbank zal deze schadepost afwijzen. Ter terechtzitting is gebleken dat de vriendin van aangever enige tijd na het incident wat extra taken in de huishouding op zich heeft moeten nemen. Aangezien aangever hiervoor geen kosten heeft hoeven maken en geen financiële schade heeft geleden, wordt deze schadepost afgewezen.
Verlies van arbeidsvermogen
De verdediging heeft deze schadepost betwist omdat er geen verklaring is dat er voor [benadeelde partij] overwerk was in de verletperiode. De rechtbank stelt vast dat [benadeelde partij] deze schadepost onder andere heeft onderbouwd met loonstroken over de periode voorafgaand aan het incident. Op basis van deze loonstroken heeft [benadeelde partij] een gemiddelde onregelmatigheidstoeslag en overwerk berekend. De rechtbank acht deze schadepost op deze wijze voldoende onderbouwd en zal het gevorderde bedrag toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 750, gelet op de onderbouwing en de hoogte van de schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de vordering van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De overige schadeposten, de reiskosten en kosten van het eigen risico van de zorgverzekering, zullen tevens worden toegewezen. Deze posten zijn voldoende onderbouwd en niet betwist. De rechtbank zal een totaalbedrag van €1.412,22 toewijzen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 8 april 2020.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte op geen enkele wijze, direct of indirect, contact heeft of zoekt met
[benadeelde partij] , geboren op [geboortedag benadeelde partij] 1994 te [geboorteplaats benadeelde partij] , zolang het Openbaar Ministerie het nodig vindt;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 1.412,22, waarvan € 662,22 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 april 2020 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , € 1.412,22 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 april 2020 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling 24 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. de Boer, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. M. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P.M.C.J. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2022.
Mr. de Boer, mr. Veldhuizen en mr. Smits zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.