ECLI:NL:RBZWB:2022:424

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
02/231047-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor afpersing, veroordeling voor diefstal met geweld en schadevergoeding aan slachtoffer

Op 31 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing en diefstal met geweld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de afpersing, omdat niet bewezen kon worden dat het slachtoffer gedwongen was tot afgifte van goederen. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld, gepleegd op 14 september 2020 in Breda. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer had gevolgd, had geslagen en vervolgens een telefoon en een biljet van € 10,00 had afgenomen. De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uur, met een vervangende hechtenis van 100 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.725,30 aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaar wogen in de strafoplegging, maar hield ook rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte sinds het delict.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/231047-20
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte] ,
raadsman mr. T. van Riel, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. J.F.M. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens is op zitting de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] behandeld en heeft mr. Langenberg namens het slachtoffer een schriftelijke slachtofferverklaring voorgedragen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 14 september 2020 te Breda, samen met een ander, [slachtoffer] met geweld of bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van een portemonnee, 10 euro en een gsm, dan wel dat hij, samen met een ander, deze goederen heeft gestolen met geweld of bedreiging met geweld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de primair tenlastegelegde afpersing, door samen met medeverdachte [medeverdachte] met geweld en bedreiging met geweld aangever te dwingen tot afgifte van zijn gsm en € 10,=. Zij baseert zich daarbij, kortgezegd, op de verklaringen van aangever [slachtoffer] , het bij aangever geconstateerde letsel, de verklaring van getuige [getuige] dat hij de beroving heeft gezien en daarbij geschreeuw hoorde en de deels bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank verdachte dient vrij te spreken van het medeplegen van de primair tenlastegelegde afpersing. De subsidiair tenlastegelegde diefstal met geweld kan volgens de verdediging wel worden bewezen, waarbij de verdediging heeft aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen van het geven van een klap of vuistslag op één van de ogen van aangever, omdat verdachte stellig ontkent dit te hebben gedaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder de deels bekennende verklaring van verdachte, stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 14 september 2020 rond 3:00 uur liep aangever [slachtoffer] in het park Valkenberg in Breda. Verdachte zag [slachtoffer] in het park lopen en is hem gaan volgen. Hierop is [slachtoffer] gaan rennen, waarna verdachte achter hem is aangerend. In de Sophiastraat heeft verdachte aan [slachtoffer] een trap en een vuistslag op de rug gegeven en tegen hem gezegd: ‘Waar is je geld? We slaan je knock-out’. Verdachte heeft vervolgens de telefoon uit de hand van [slachtoffer] gepakt om te kijken of [slachtoffer] geld bij zich had. Uit het telefoonhoesje heeft verdachte een biljet van € 10,00 gepakt. Verdachte heeft daarna de telefoon aan [slachtoffer] teruggegeven. Volgens [slachtoffer] is tijdens het rennen ook naar hem geroepen: ‘We gaan je pakken. Als je de politie belt, pakken we je’. De verklaring van [slachtoffer] dat er woorden naar hem zijn geschreeuwd, vindt steun in de verklaring van getuige [getuige] dat hij bij het incident een hoop geschreeuw heeft gehoord. Verdachte heeft weliswaar op de zitting ontkend dat hij deze woorden naar [slachtoffer] heeft geroepen, maar de rechtbank heeft op dit punt geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer] . Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onderhavige feit heeft gepleegd.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is hoe het bewezenverklaarde gekwalificeerd dient te worden.
Kwalificatie
Om tot een bewezenverklaring van afpersing te komen, is het noodzakelijk dat door geweld of bedreiging met geweld een ander wordt gedwongen tot afgifte van enig goed. In deze zaak is aangever niet gedwongen tot afgifte van enig goed, maar heeft verdachte de telefoon en het biljet van € 10,00 van [slachtoffer] afgenomen. De rechtbank is daarom, anders dan de officier van justitie en met de raadsman, van oordeel dat de primair tenlastegelegde afpersing niet bewezen kan worden. Zij zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Wel acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde feit, te weten diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het geven van een klap of vuistslag op één van de ogen van [slachtoffer] . Aangever stelt 100% zeker te zijn dat de man in het Feyenoordshirt hem op zijn oog heeft geslagen. Uit de rest van het dossier volgt dat [medeverdachte] een Feyenoordshirt droeg en verdachte niet. [medeverdachte] is daarnaast groter dan verdachte. Getuige [getuige] had goed zicht op de beroving en heeft verklaard dat de grote man er gewoon maar bij stond. [medeverdachte] heeft ontkent enig geweld te hebben gebruikt en verdachte zegt niet gezien te hebben dat [medeverdachte] aangever heeft geslagen. Daarmee is onvoldoende vast komen te staan dat [medeverdachte] aangever op zijn oog heeft geslagen. Uit het dossier blijkt voorts dat bij [slachtoffer] kort na het incident letsel is vastgesteld aan zijn aangezicht, maar dit letsel is niet zodanig onderscheidend dat daarvan kan worden vastgesteld dat het is ontstaan door een klap in het gezicht. Ten slotte kan niet worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die een klap in het gezicht van [slachtoffer] heeft gegeven. Ook valt niet uit te sluiten dat (een deel) van het letsel is veroorzaakt door de val van aangever.
Voorts zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van het tezamen en in vereniging plegen van de diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld. Het staat vast dat [medeverdachte] achter verdachte en aangever aan is gelopen en vervolgens bij hem en aangever in de buurt is gaan staan. Die handelingen zijn, zonder aanvullende feiten en omstandigheden, onvoldoende om van medeplegen te kunnen spreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht het subsidiaire wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 september 2020 te Breda op de openbare weg, zijnde de Sophiastraat, een biljet van 10 euro en een gsm die aan een ander dan aan verdachte toebehoorden, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld uit het achter die genoemde [slachtoffer] aan rennen en volgen van die [slachtoffer] en dreigend naar die [slachtoffer] roepen: "We gaan je pakken. Als je de politie belt, pakken we je" en geven aan die [slachtoffer] van een vuistslag op het lichaam en vervolgens aan die [slachtoffer] dwingend vragen: "Waar is je geld ? We slaan je knock out".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte een sanctie uit het volwassenenstrafrecht dient te worden opgelegd. De officier van justitie vordert ten aanzien van het primair tenlastegelegde aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Volgens de officier van justitie is een forse gevangenisstraf conform de richtlijnen niet passend. De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met het tijdsverloop, het bijna blanco strafblad van verdachte, de houding van verdachte op zitting en bij de politie en het feit dat verdachte sinds het feit heeft plaatsgevonden veel positieve stappen heeft gezet.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte volgens het adolescentenstrafrecht te berechten en hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Volgens de raadsman is een taakstraf passend, waarbij een matiging van de door de officier van justitie gevorderde taakstraf op zijn plaats is. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 14 september 2020 schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld. Hij is in de nachtelijke uren in het Valkenbergpark te Breda achter een willekeurig slachtoffer aangerend en heeft hem vervolgens getrapt, geslagen op zijn lichaam en hem bedreigd. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer dwingend om geld gevraagd. Hij heeft de telefoon van het slachtoffer afgenomen en uit het telefoonhoesje een biljet van € 10,00 gepakt. Een dergelijk feit draagt bij aan in de samenleving heersende gevoelens van onveiligheid omdat mensen er getuige van zijn geweest of erover hebben gelezen in de krant of erover hebben gehoord op social media. Het moet bovendien voor aangever een zeer beangstigende en traumatische ervaring geweest zijn. Dit blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring, waarin het slachtoffer heeft aangegeven dat dit incident een enorme impact op hem heeft gehad. Het feit heeft bij het slachtoffer voor zodanige angsten gezorgd, dat hij therapie nodig heeft gehad om weer grip te krijgen op zijn dagelijks leven. Het slachtoffer had slaapproblemen en heeft langere tijd zijn werk niet kunnen doen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij dit heeft aangericht en destijds niet stilgestaan heeft bij de mogelijke ernstige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer.
Persoon van verdachte
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank bij bepaling van de straf in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat hij, op enkele (verkeers-)overtredingen na, een vrijwel blanco strafblad heeft. Verder houdt de rechtbank rekening met de voorlichtingsrapporten die door Reclassering Nederland over verdachte zijn opgemaakt. De reclassering heeft op 15 september 2020 een rapportage over verdachte uitgebracht. Uit dit rapport blijkt onder meer dat verdachte is gediagnosticeerd met ADHD en PTSS. Volgens de reclassering was het alcoholgebruik van verdachte in die tijd problematisch. Verdachte heeft bij Villa Boerebont, waar hij destijds ook al begeleid woonde, voorzichtig eerste stappen gezet om zijn alcoholgebruik te verminderen.
Op 23 november 2021 heeft de reclassering opnieuw een rapportage met betrekking tot verdachte opgemaakt, waaruit volgt dat bij verdachte, naast ADHD en PTSS, ook sprake is van een antisociale persoonlijkheids- en paranoïdestoornis. Ten tijde van het opmaken van de rapportage liep verdachte één jaar in een schorsingstoezicht. Binnen dit toezicht is verdachte begeleid door Villa Boerebont en heeft hij agressieregulatietherapie gevolgd bij GGZ Breburg. Jeugdbescherming Brabant heeft aangegeven dat verdachte ook een EMDR behandeling heeft gevolgd en dat zijn urinecontroles bij Villa Boerebont telkens negatief zijn. Verder is verdachte volgens de reclassering afsprakentrouw en heeft hij een baan gevonden. Volgens de reclassering is sprake van een gemiddeld recidiverisico en werkt verdachte voldoende aan gedragsverandering. Zij acht verdere interventies of toezicht in een verplicht kader niet noodzakelijk.
Toepassing van het adolescentenstrafrecht?
De raadsman heeft verzocht het adolescentenstrafrecht toe te passen, zoals de reclassering ook heeft geadviseerd in het rapport van 15 september 2020.
De rechtbank overweegt dat verdachte ten tijde van het plegen van het onderhavige feit 19 jaar oud was en dus meerderjarig. Het uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenstrafrecht wordt berecht. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan de rechtbank - ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren, maar niet die van 23 jaren heeft bereikt - recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg Sr, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van verdachte of in de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
In het rapport van 15 september 2020 geeft de reclassering aan dat verdachte in het gesprek met de reclassering een onvolwassen indruk maakt en mogelijk sprake is van een achterstand in IQ of ontwikkeling, maar dat hier onvoldoende over bekend is. Ook ziet de reclassering signalen van beperkte handelingsvaardigheden en dat verdachte nog afhankelijk is van hulp en begeleiding. Volgens de reclassering lijkt verdachte dit feit te hebben gepleegd in een impuls, nu hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Gelet op het voorgaande en toepassing van het wegingskader adolescentenstrafrecht adviseert de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Na nieuw onderzoek te hebben gedaan, waaronder contact met referenten, en na meer zicht te hebben gekregen op de persoon van verdachte heeft de reclassering in het rapport van 23 november 2021 haar advies omtrent toepassing van het jeugdstrafrecht aangepast en dit standpunt ook ter zitting toegelicht. Volgens de reclassering functioneert verdachte op gemiddeld niveau en is sprake van een gemiddeld intelligentieniveau. Er zijn volgens de reclassering geen zwaarwegende componenten aanwezig op basis waarvan geconcludeerd moet worden dat een pedagogische aanpak en beïnvloeding op de voorgrond dienen te staan. Verdachte organiseert zijn eigen gedrag, laat zich niet beïnvloeden door vrienden en er is geen sprake meer van pedagogische beïnvloeding door zijn ouders. Het voorgaande, alsook de aard van de tenlastelegging en het feit dat verdachte zich bewust was van de strafbaarheid daarvan, maakt dat de reclassering op basis van het wegingskader adolescententenstrafrecht adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank zal het laatste advies van de reclassering volgen. Zij ziet in de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, onvoldoende aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Bij dat oordeel acht de rechtbank van belang dat de reclassering in tweede instantie uitgebreider en diepgaander onderzoek naar verdachte heeft kunnen doen. Voorts kent zij veel gewicht toe aan het feit dat verdachte de initiator is geweest van het stafbare feit en niet slechts met een andere dader of een groep is meegelopen.
De op te leggen straf
Volgens de oriëntatiepunten voor strafoplegging van de rechtbank is voor een feit als het onderhavige in beginsel een gevangenisstraf van zes maanden passend. De rechtbank houdt naast de ernst van het feit echter rekening met de persoon van de verdachte en hetgeen daarover hiervoor is overwogen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat een langere gevangenisstraf dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, niet passend en geboden is. De rechtbank vindt de eis van de officier van justitie een alleszins passende straf, maar omdat zij verdachte vrijspreekt van het medeplegen en de klap die hij in het gezicht van aangever zou hebben gegeven, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank heeft op basis van voornoemde reclasseringsrapporten geconstateerd dat verdachte in het afgelopen anderhalf jaar goede stappen heeft gezet qua gedragsverandering en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Wel is nog steeds sprake van een gemiddeld recidiverisico en verdachte is er nog niet qua behandeling en begeleiding. Gelet op het advies van de reclassering dat verdere interventies in een verplicht kader niet noodzakelijk zijn, zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarden aan verdachte opleggen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat voor het bewezenverklaarde kan worden volstaan met een taakstraf van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis indien verdachte deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis doorgebracht heeft. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee maanden teneinde de ernst van het feit te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.

7.De benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.725,30, bestaande uit
€ 725,30 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade. Daarnaast is ter zitting aanvullend verzocht om vergoeding van een bedrag van € 484,= aan proceskosten.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde materiële schadevergoeding van € 725,30 acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd, niet inhoudelijk betwist en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de overgelegde stukken worden vastgesteld dat bij de benadeelde naar objectieve maatstaven sprake is van geestelijk letsel als gevolg van het bewezenverklaarde handelen door verdachte. Dit betekent ook dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 2000,= billijk. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het overige deel van de gevorderde immateriële schade.
De gevorderde en niet weersproken kosten aan rechtsbijstand van € 484,= zullen als proceskosten worden toegewezen.
De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen en de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan [slachtoffer] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het subsidiair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal, voorafgegaan of vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
Strafoplegging t.a.v. subsidiair
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan [slachtoffer] van het inbeslaggenomen goed, te weten een geldbedrag van € 10,=;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.725,30 waarvan € 725,30 aan materiële schade en € 2.000,= aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 september 2020 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 484,=;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] € 2.725,30 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 september 2020 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 37 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. de Boer, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. R. Combee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Balemans en mr. E. Andraws, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2022.
De voorzitter, de oudste rechter en de eerste griffier zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.