ECLI:NL:RBZWB:2022:4215

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3702
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om erkenning van fysieke klachten als beroepsziekte

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juli 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om erkenning van haar fysieke klachten als beroepsziekte beoordeeld. Eiseres, werkzaam bij de korpschef van politie, heeft sinds 2014 te maken met klachten die zijn gediagnosticeerd als Thoracic Outlet Syndrome (TOS). De korpschef heeft haar verzoek om erkenning van deze klachten als beroepsziekte afgewezen, zowel in het primaire besluit van 25 februari 2016 als in het bestreden besluit van 23 juli 2021. De rechtbank heeft op 22 juni 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als vertegenwoordigers van de korpschef aanwezig waren.

De rechtbank onderzoekt of de korpschef op goede gronden de klachten van eiseres niet heeft aangemerkt als beroepsziekte. Eiseres stelt dat haar TOS en de bijbehorende klachten voortkomen uit haar werkzaamheden. De rechtbank wijst op de noodzaak van een causaal verband tussen de werkzaamheden en de klachten, en dat de bewijslast bij eiseres ligt. Ondanks verschillende onderzoeken en rapportages van deskundigen, waaronder een vaatchirurg en een verzekeringsarts, concludeert de rechtbank dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat haar klachten het gevolg zijn van haar werk. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor een causaal verband en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de rol van deskundigen in het vaststellen van de relatie tussen werk en gezondheidsklachten, en de verantwoordelijkheden van de eiser in het aantonen van deze relatie. De rechtbank concludeert dat de korpschef terecht heeft besloten om de klachten van eiseres niet als beroepsziekte te erkennen, en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3702

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. O.W.G. van Petegem),
en

De korpschef van politie (de korpschef)

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om haar fysieke klachten aan te merken als beroepsziekte.
De korpschef heeft het verzoek van eiseres met het besluit van 25 februari 2016 (primair besluit) afgewezen.
Met het bestreden besluit van 23 juli 2021 op het bezwaar van eiseres is de korpschef bij de afwijzing van dit verzoek gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. P. Dekker (als vervanger van de gemachtigde van eiseres) en namens de korpschef mr. W.A.N. Bot en [naam vertegenwoordiger] .

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres is sinds 19 maart 2007 werkzaam bij de korpschef, laatstelijk als [naam functie] .
Op 30 juli 2014 is zij uitgevallen met energetische en fysieke beperkingen. Haar klachten zijn gediagnosticeerd als het Thoracic Outlet Syndrome (TOS).
Op 18 november 2015 heeft eiseres melding gemaakt van een arbeidsongeval. Met het besluit van 12 januari 2016 heeft de korpschef aan eiseres meegedeeld dat er geen sprake is van een dienstongeval.
De melding van 18 november 2015 is tevens aangemerkt als een aanvraag om de beperkingen van eiseres aan te merken als een beroepsziekte. Met het primaire besluit van 25 februari 2016 heeft de korpschef aan eiseres meegedeeld dat geen sprake is van een beroepsziekte. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Nadat bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] heeft gerapporteerd over de aard en oorzaak van de aandoening, hebben partijen in onderling overleg besloten om [naam bedrijfs- en verzekeringsarts] , bedrijfs- en verzekeringsarts, advies te vragen over de vraag of de klachten van eiseres zijn aan te merken als beroepsziekte.
Op 10 mei 2017 heeft [naam bedrijfs- en verzekeringsarts] gerapporteerd. [naam bedrijfs- en verzekeringsarts] stelt dat er bij eiseres sprake is van TOS en dat zij daardoor een verhoogde gevoeligheid/kwetsbaarheid heeft voor overbelastingsklachten. [naam bedrijfs- en verzekeringsarts] komt tot de conclusie dat er sprake is van een (vermoede) beroepsziekte omdat er een relatie is tussen de klachten en het werk. Daarbij heeft [naam bedrijfs- en verzekeringsarts] wel de kanttekening gemaakt dat TOS niet is ontstaan door het werk. De kans dat de klachten zonder het werk ook waren ontstaan, is groot. Wel is het waarschijnlijk dat de klachten dan later zouden zijn ingetreden en/of milder zouden zijn geweest.
Eiseres heeft gereageerd op het rapport van [naam bedrijfs- en verzekeringsarts] . Deze reactie was voor [naam bedrijfs- en verzekeringsarts] geen aanleiding om zijn rapport aan te passen. De reactie van eiseres was wel aanleiding om een expertiseonderzoek te vragen aan het TOS-team. Op 22 november 2018 heeft [naam vaatchirurg] , vaatchirurg, zijn expertiserapport uitgebracht. [naam vaatchirurg] heeft gerapporteerd dat er sprake is van een neurogeen TOS. Over de oorzaak van deze klachten bestaat onder TOS-experts de gedachte dat op basis van een anatomische constitutie, geluxeerd door trauma of repeterende bewegingen, een irritatie ontstaat die de klachten geeft.
De medisch adviseurs van partijen hebben gereageerd op het rapport van [naam vaatchirurg] .
Vervolgens heeft er een arbeidskundig onderzoek plaats gevonden om te kunnen beoordelen of er sprake is van een causaal verband tussen de werkzaamheden en de arbeidsongeschiktheid. Registerarbeidsdeskundige [naam registerarbeidsdeskundige] heeft op 24 juli 2020 zijn conceptrapportage opgesteld.
Nadat partijen hebben gereageerd op de conceptrapportage heeft [naam registerarbeidsdeskundige] op 26 augustus 2020 zijn eindrapport opgesteld. Dit rapport is met een nadere vraagstelling aan [naam vaatchirurg] gestuurd met het verzoek aanvullend te rapporteren. Op 21 december 2020 heeft [naam vaatchirurg] nader gerapporteerd.
Het rapport van [naam vaatchirurg] is ter advies voorgelegd aan [naam verzekeringsarts RGA] , verzekeringsarts RGA, werkzaam bij [naam bedrijf] . Op 10 februari 2021 heeft [naam verzekeringsarts RGA] gerapporteerd dat er geen gronden zijn om het klachtenbeeld van eiseres te relateren aan de verrichte werkzaamheden bij de werkgever. Eiseres heeft gereageerd op het advies waarna het bestreden besluit is genomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de korpschef op goede gronden de fysieke klachten van eiseres niet heeft aangemerkt als een beroepsziekte. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de bij haar gediagnosticeerde TOS en de daarbij behorende klachten en beperkingen voortkomen uit de aan haar opgedragen werkzaamheden. Uit het arbo-onderzoek blijkt dat de werkplek niet volgens de Arbo-richtlijnen was ingericht en dat het de voorkeur heeft om de werkzaamheden af te wisselen. Door de jarenlange repeterende werkwijze zijn haar klachten ontstaan. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres verwezen naar diverse verklaringen van onafhankelijk deskundigen, waaronder het rapport van [naam bedrijfs- en verzekeringsarts] en het (eerste) rapport van [naam vaatchirurg] van 21 november 2018. Gelet op deze verklaringen is de conclusie van het [naam bedrijf] van 10 februari 2021 niet juist. Dit advies mag volgens eiseres niet betrokken worden bij het besluit.
Eiseres is van mening dat uit de door haar genoemde medische onderzoeken blijkt dat er een causaal verband bestaat tussen de opgedragen werkzaamheden en de geleden schade, dan wel dat er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de opgedragen werkzaamheden en de omstandigheden waaronder deze verricht moeten worden, het TOS hebben veroorzaakt.
4. In artikel 1, aanhef en onder y, van het Besluit algemene rechtspositie politie is bepaald dat onder een beroepsziekte wordt verstaan een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
Uit deze bepaling volgt dat er tussen de opgedragen werkzaamheden en de beperkingen causaal verband moet bestaan. Naar vaste rechtspraak is een dergelijk causaal verband pas aanwezig indien er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de werkzaamheden en/of de werkomstandigheden van de betrokken ambtenaar de beperkingen daadwerkelijk hebben veroorzaakt. [1] Het is aan de ambtenaar om dit aannemelijk te maken door feiten en omstandigheden aan te dragen waaruit blijkt dat van zo’n voldoende mate van waarschijnlijkheid sprake is. De bewijslast ligt dus bij eiseres. Dit wordt ook niet door haar betwist.
5. Nadat eiseres zich op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van een beroepsziekte heeft de korpschef diverse onderzoeken laten verrichten. Omdat uit deze onderzoeken onvoldoende duidelijk werd of er sprake is van een beroepsziekte hebben partijen in onderling overleg besloten om aan [naam vaatchirurg] advies te vragen. Het eerste rapport van [naam vaatchirurg] gaf ook nog onvoldoende duidelijkheid, waarna, na een arbeidskundig onderzoek, aanvullende vragen aan [naam vaatchirurg] zijn gesteld.
Uit het dossier blijkt dat de aanvullende vragen die aan [naam vaatchirurg] zijn gesteld in overleg en met instemming van beide partijen zijn opgesteld. De volgende vragen zijn geformuleerd:
  • Kunt u nader expliciteren of de belasting van de werkzaamheden van betrokkene het inklemmingssyndroom van vaat- en zenuwbundel heeft veroorzaakt?
  • Welke mate van waarschijnlijkheid is er dat andere oorzaken dan in het werk gelegen de klachten bij betrokken heeft veroorzaakt?
Hoewel [naam vaatchirurg] in zijn reactie van 21 december 2020 heeft opgemerkt dat niet eenduidig antwoord te geven is op de eerste vraag, heeft hij gesteld dat in de meerderheid van de gevallen een luxerend trauma aanwezig is. Daarbij heeft hij opgemerkt dat beroepen waarin repeterende bewegingen boven schouderhoogte veelvuldig voorkomen ook kunnen leiden tot een neurogeen TOS. Gelet op het arbeidskundig onderzoek kan geconcludeerd worden dat deze bewegingen niet voorkomen in het werk van eiseres. Vervolgens stelt [naam vaatchirurg] dat in die gevallen waarbij hij patiënten ziet die administratieve werkzaamheden niet meer kunnen verrichten, er vaak een al dan niet triviaal trauma heeft plaatsgevonden die het neurogeen TOS heeft geluxeerd. In hoeverre dit bij eiseres het geval is, kan hij niet achterhalen.
6. Partijen zijn verdeeld over de vraag of uit deze reactie van [naam vaatchirurg] het causaal verband tussen de werkzaamheden en TOS kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de reactie van [naam vaatchirurg] niet op te maken is dat er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de werkzaamheden of werkomstandigheden daadwerkelijk TOS hebben veroorzaakt. Niet in geschil is dat er binnen het werk van eiseres geen repeterende bewegingen boven schouderhoogte voorkomen. Uit de reactie van [naam vaatchirurg] volgt dat als hiervan geen sprake is en er toch TOS ontstaat, dit vaak wordt veroorzaakt door een triviaal trauma. Dat [naam vaatchirurg] in zijn rapportage van 21 november 2018 in het algemeen heeft gesproken over repeterende bewegingen en niet heeft benoemd dat het om repeterende bewegingen boven schouderhoogte gaat, maakt dat niet anders. De aanvullende reactie van [naam vaatchirurg] van 21 december 2020 ziet immers expliciet op de vraagstelling over de relatie tussen het werk van eiseres en de klachten van eiseres, terwijl in de rapportage van 21 november 2018 nog in het algemeen opmerkingen worden gemaakt over het ontstaan van TOS. De stelling van de korpschef dat de laatste rapportage van [naam vaatchirurg] moet worden gezien als een nadere nuancering van zijn eerdere rapportage, kan de rechtbank dan ook volgen. De rechtbank kan [naam verzekeringsarts RGA] ook volgen in zijn conclusie dat uit de reactie van [naam vaatchirurg] niet op te maken is dat de onderliggende oorzaak van TOS te relateren is aan de werkzaamheden van eiseres. De enkele stelling van eiseres dat er geen sprake is geweest van een (triviaal) trauma, en dat de oorzaak dus in de werkzaamheden van eiseres moet zijn gelegen, is daartoe onvoldoende.
7. Uit de onderzoeken die de korpschef – in overleg met eiseres – heeft geïnitieerd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat er sprake is van een causaal verband. Andersluidende deskundige informatie ontbreekt, terwijl de bewijslast, zoals eerder overwogen, bij eiseres ligt.
Onduidelijkheid over het causaal verband tussen TOS en de door eiseres verrichte werkzaamheden blijft daarom voor haar eigen rekening en risico.

Conclusie en gevolgen

8. Uit het voorgaande volgt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een voldoende mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de werkzaamheden en/of de werkomstandigheden de beperkingen daadwerkelijk hebben veroorzaakt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. V.M. Schotanus, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 28 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.