In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 juli 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning werd vastgesteld op € 10.656. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, omdat zij niet voldoet aan het 90%-criterium, wat betekent dat niet 90% of meer van haar inkomen in Nederland is onderworpen aan belasting. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende geen recht heeft op persoonlijke tegemoetkomingen op basis van zowel nationale regelgeving als het Unierecht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.