In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn recht op bijstand op grond van de Participatiewet. Eiser ontving sinds 1 april 2020 een bijstandsuitkering naar de gehuwdennorm van het college. Naar aanleiding van een signaal dat er op het opgegeven adres 5 personen in plaats van 1 persoon stonden ingeschreven, heeft het college op 17 november 2020 telefonisch contact met eiser opgenomen. Eiser heeft tijdens dit telefoongesprek verklaard over zijn woon- en verblijfsituatie. Omdat eiser niet uit eigen beweging opgave heeft gedaan van zijn feitelijke woon- en verblijfsituatie, heeft het college bij besluit van 11 december 2020 de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken met ingang van 1 november 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het standpunt van het college bevestigd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet tijdig informatie te verstrekken over zijn woon- en verblijfsituatie. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten om de bijstandsuitkering in te trekken, omdat niet kon worden vastgesteld of eiser recht had op bijstand. Eiser heeft aangevoerd dat hij in een moeilijke situatie verkeerde en dat het college niet tijdig een beslissing heeft genomen over zijn exploitatievergunning, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet leidt tot een schending van het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit kan standhouden. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.