ECLI:NL:RBZWB:2022:4157

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
BRE-21-3269
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in belastingzaak na intrekking beroep

In de uitspraak van 29 juli 2022 van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zaaknummer BRE-21-3269, heeft de rechtbank geoordeeld over een verzoek om proceskostenvergoeding. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 23 juli 2021 inzake de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2019. Na overeenstemming met de inspecteur van de belastingdienst heeft de belanghebbende het beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De inspecteur stelde dat er geen sprake was van beroepsmatige rechtsbijstand, omdat de correspondentie door de belanghebbende zelf was gevoerd.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat, hoewel de inspecteur tegemoet was gekomen aan het beroep van de belanghebbende, er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Er was geen bewijs dat door een derde beroepsmatig rechtsbijstand was verleend, en de belanghebbende had zelf alle proceshandelingen verricht. Bovendien was de belanghebbende vrijgesteld van het betalen van griffierecht, waardoor de inspecteur niet verplicht was om dit te vergoeden.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, en deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. De belanghebbende heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3269

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Procesverloop

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 23 juli 2021 inzake de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2019 met aanslagnummer [aanslagnummer] en de bij beschikking opgelegde verzuimboete.
Bij brief van 22 december 2021 heeft de inspecteur aangegeven dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen.
Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
De inspecteur heeft de rechtbank meegedeeld dat er naar zijn mening geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstandomdat de correspondentie is gevoerd door belanghebbende zelf.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van belanghebbende.
De inspecteur is weliswaar tegemoet gekomen aan het beroep van belanghebbende, maar toch bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Niet gesteld of gebleken is namelijk dat door een derde beroepsmatig rechtsbijstand is verleend in de vorm van proceshandelingen die zijn genoemd in het Bpb. Door de inspecteur is verder onweersproken gesteld dat (de bestuurder van) belanghebbende zelf alle proceshandelingen heeft verricht. Ook verder is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Bpb.
De rechtbank wijst erop dat verzoeker wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder niet op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 29 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.