In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om proceskostenvergoeding. De belanghebbende had in eerste instantie een verzoek ingediend bij de inspecteur van de belastingdienst om kostenvergoeding, welke was afgewezen. Na heroverweging door de inspecteur op 10 mei 2022, werd aangegeven dat er alsnog een kostenvergoeding zou worden toegekend, mits het beroep werd ingetrokken. De belanghebbende stemde hiermee in en trok het beroep in, met het verzoek om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek van de belanghebbende. De inspecteur stelde echter dat er geen overeenstemming meer bestond tussen partijen, omdat het beroep was ingetrokken. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur ten onrechte geen bezwaarkostenvergoeding had toegekend en dat de belanghebbende recht had op een proceskostenvergoeding.
De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.028, gebaseerd op de punten voor het indienen van het bezwaarschrift en het beroepschrift, beide met een wegingsfactor van 1. Daarnaast werd de inspecteur verplicht om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.