ECLI:NL:RBZWB:2022:4148

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
BRE-22-1539
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om proceskostenvergoeding. De belanghebbende had in eerste instantie een verzoek ingediend bij de inspecteur van de belastingdienst om kostenvergoeding, welke was afgewezen. Na heroverweging door de inspecteur op 10 mei 2022, werd aangegeven dat er alsnog een kostenvergoeding zou worden toegekend, mits het beroep werd ingetrokken. De belanghebbende stemde hiermee in en trok het beroep in, met het verzoek om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek van de belanghebbende. De inspecteur stelde echter dat er geen overeenstemming meer bestond tussen partijen, omdat het beroep was ingetrokken. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur ten onrechte geen bezwaarkostenvergoeding had toegekend en dat de belanghebbende recht had op een proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.028, gebaseerd op de punten voor het indienen van het bezwaarschrift en het beroepschrift, beide met een wegingsfactor van 1. Daarnaast werd de inspecteur verplicht om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/1539

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: B. Alihoesein ),
en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Procesverloop

In het besluit van 23 februari 2022 (bestreden besluit) heeft de inspecteur het verzoek van belanghebbende om kostenvergoeding afgewezen.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
Bij e-mail van 10 mei 2022 aan belanghebbende heeft de inspecteur zijn beslissing herzien en aangegeven alsnog bereid te zijn om voor de bezwaarfase een kostenvergoeding toe te kennen alsmede een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. De inspecteur heeft medegedeeld dat er dan een proceskostenvergoeding toegekend zou worden van € 1.028 gebaseerd op toepassing van het tarief dat is vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269 en een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1). Daarbij gaat de inspecteur er vanuit dat het beroep zou worden ingetrokken. Belanghebbende heeft daarop gereageerd dat dit akkoord is.
Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende het beroep ingetrokken.. In het daartoe aan de rechtbank gezonden formulier heeft belanghebbende aangevinkt
‘Ik trek het beroep in en verzoek u verweerder te veroordelen in de proceskosten’.
De rechtbank heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Omdat belanghebbende het beroep heeft ingetrokken met het verzoek om de inspecteur in de proceskosten te veroordelen, concludeert de inspecteur dat er niet langer overeenstemming bestaat tussen partijen. Derhalve verzoekt de inspecteur de rechtbank om de te vergoeden proceskosten vast te stellen op basis van 1 punt voor een bezwaarschrift en 1 punt voor een beroepschrift, met een wegingsfactor van 0,5.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is de inspecteur tegemoet gekomen aan het beroep van belanghebbende. Immers is de inspecteur van mening dat ten onrechte geen bezwaarkostenvergoeding is toegekend. De rechtbank zal dan ook een proceskostenvergoeding toekennen, uitgaande van 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, beide met een wegingsfactor 1. De rechtbank ziet – anders dan de inspecteur in zijn laatste stuk – geen aanleiding om uit te gaan van de wegingsfactor licht. De inspecteur wordt dan ook veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 1.028.
De rechtbank wijst erop dat de inspecteur op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. Belanghebbende zal zich hiervoor dan ook tot de inspecteur moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.028.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 29 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier,
De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.