ECLI:NL:RBZWB:2022:4140

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
BRE 22/2698
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake woningsluiting door burgemeester wegens drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een huurder van een woning in Dongen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om zijn woning voor drie maanden te sluiten op grond van de Opiumwet. De burgemeester had dit besluit genomen na een politieonderzoek waaruit bleek dat er in de woning en de bijbehorende schuur goederen waren aangetroffen die verband hielden met de productie van harddrugs. Verzoeker betwistte de bevoegdheid van de burgemeester en voerde aan dat de sluiting onevenredig was, gezien zijn medische situatie en het ontbreken van drugs in de woning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting noodzakelijk was om verdere drugshandel te voorkomen. De rechter concludeerde dat de sluiting niet onevenredig was en dat verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de aangetroffen goederen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de sluiting van de woning voor drie maanden werd gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2698 OPIUMW VV

uitspraak van 5 juli 2022 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. D. Marcus,
en

de burgemeester van de gemeente Dongen, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
Casade, te Dongen.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 23 mei 2022 (bestreden besluit) van de burgemeester tot sluiting van de woning, inclusief schuur, aan [adres] (hierna: woning) voor een periode van drie maanden. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld op zitting in Breda op 21 juni 2022. Verzoeker was daarbij samen met zijn gemachtigde aanwezig. Namens de burgemeester was [vertegenwoordiger] aanwezig.

Overwegingen

1. Feiten

Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat de politie op 1 april 2022 een huisbezoek heeft afgelegd, naar aanleiding van verschillende MMA meldingen over het vermoeden dat er in de woning in harddrugs zou worden gedeald. De woning betreft een hoekwoning. Verzoeker huurt de woning van verhuurder Casade. Achter de woning bevindt zich in de tuin een losstaande schuur. In deze schuur heeft de politie zes blauwe 30 liter vaten met daarin methanol aangetroffen. In een kast in de hal op de begane grond van de woning heeft de politie een plastic bak aangetroffen. In deze bak zaten verschillende verpakkingsmaterialen voor drugs, weegschalen met daarop poederresten van een witte substantie, vermoedelijk verdovende middelen en een zakje met daarin één roze pil. In een boodschappentas, in de hal op de eerste verdieping van de woning zaten twee grote weegschalen met daarop resten van een wit poeder, een accuboormachine, eveneens met witte poederresten en een met wit poeder besmeurde mixer en andere gebruiksartikelen. Verder zijn verspreid door de woning nog meer goederen aangetroffen die volgens de politie verband kunnen houden met het vervaardigen van synthetische drugs. In de kruipruimte onder de woning heeft de politie een groot blok van een witte substantie aangetroffen. Tevens is in de woning een brief aangetroffen met daarop het recept voor het vervaardigen van synthetische drugs. Op een andere aangetroffen brief stonden namen, geldbedragen en opmerkingen over (drugs) leveringen. Uit onderzoek is volgens de politie gebleken dat de witte substantie, die op de verschillende hierboven genoemde goederen is aangetroffen, amfetamine is. Uit een ander onderzoek van stoffen is volgens de politie gebleken dat op verschillende goederen resten van verschillende soorten drugs zijn aangetroffen.
De burgemeester heeft bij brief van 4 mei 2022 het voornemen kenbaar gemaakt om de woning, inclusief schuur, te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoeker heeft daar een zienswijze tegen ingediend.
De burgemeester heeft verzoeker bij het bestreden besluit op grond van art. 13b, eerste lid, onder b, in samenhang met de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet gelast om het pand te sluiten en afgesloten te houden met ingang van 8 juni 2022 voor een periode van drie maanden.
Verzoeker heeft daar bezwaar tegen gemaakt en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft zich bij e-mail van 31 mei 2022 bereid verklaard om de effectuering van het besluit van 23 mei 2022 op te schorten tot na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

2. Standpunt verzoeker

2.1
Bevoegdheid burgemeester
Verzoeker heeft aangevoerd dat de burgemeester het bestreden besluit heeft genomen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het motiveringsbeginsel. Verzoeker meent dat het besluit onzorgvuldig is genomen en dat het besluit berust op een gebrekkige motivering. Ter zitting heeft verzoeker betwist dat hij niet wist dat de goederen bedoeld waren voor het produceren van drugs. Verzoeker betwist daarmee de bevoegdheid van de burgemeester.
2.2
Evenredigheid
Verzoeker meent dat er geen sprake is van het verhandelen van drugs of het aantreffen van drugs, maar enkel middelen welke tevens gebruikt kunnen worden voor andere (legale) doeleinden dan druggerelateerde doeleinden. Ook is er geen sprake geweest van overlast of overlastmeldingen. Enkel is sprake van twee MMA-meldingen die onjuist zijn geïnterpreteerd. Er blijkt niet van recidive, er is geen sprake van feitelijke handel, ook is er geen gevaar voor de openbare orde aangezien bijvoorbeeld geen sprake is van een brandgevaarlijke hennepkwekerij en de professionaliteit blijkt niet uit de aangetroffen goederen. Sluiting van de woning is niet noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Er wordt dan ook volgens verzoeker niet voldaan aan het noodzakelijkheidscriterium.
Verzoeker betwist dat hem een verwijt kan worden gemaakt. Verzoeker heeft eind december 2021 een herniaoperatie ondergaan en is daarvan herstellende. Hij is aangewezen op rust, regelmaat en een veilige leefsituatie. Zijn woning is hier thans op ingericht. Naar aanleiding van de medische situatie van verzoeker en zijn hulpbehoevendheid, zijn er verschillende mensen bij verzoeker in huis geweest om hem te verzorgen. Verzoeker was ZZP-er en verrichtte kluswerkzaamheden zoals het zetten van tegels. Gedurende de herstelperiode hebben vrienden gereedschap van verzoeker geleend. Familie en vrienden hadden in deze periode de beschikking over de sleutel van de woning en de schuur van verzoeker. Verzoeker heeft er geen weet van gehad dat er in die periode goederen zijn geplaatst waarmee mogelijk drugs zou kunnen worden vervaardigd. Verzoeker heeft, nadat de politie is geweest, de sloten van de deuren laten vervangen. Verzoeker is ten gevolge van zijn medische toestand niet in staat om te werken en ontvangt een bijstandsuitkering. Verzoeker is niet in staat vervangende woonruimte te bekostigen alsook de verschuldigde huur te betalen. Daarnaast heeft Casade bij brief van 2 april 2022 aangegeven dat de huurovereenkomst ontbonden zal worden en de kosten hiervan voor rekening van verzoeker komen.
2.3
Duur van de sluiting
Ook heeft verzoeker aangevoerd dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet volstaan kan worden met een waarschuwing, temeer gelet op het ontbreken van drugs en de medische situatie van verzoeker. Een sluiting van drie maanden is volgens verzoeker buitenproportioneel.
3. Voorlopige voorziening
3.1
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende gebleken van een spoedeisend belang van verzoeker bij het verzoek om een voorlopige voorziening.
3.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
3.3
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Beoordeling
Bevoegdheid van de burgemeester
5.1
In artikel 13b van de Opiumwet is de bevoegdheid van burgemeesters opgenomen om woningen en andere panden te kunnen sluiten als er voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs. Het gaat hierbij (ook) om voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a of 11a van de Opiumwet. Die bepalingen vereisen dat degene die het voorwerp of de stof in de woning, lokaal of erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs. De situatie moet van dien aard zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat. Dat vergt een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden, zoals door de politie vastgesteld. [1]
5.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat in de woning, inclusief schuur, verschillende aan het produceren van harddrugs gerelateerde goederen zijn aangetroffen. Het gaat hierbij om voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn. De burgemeester heeft dat aannemelijk gemaakt door in het bestreden besluit toe te lichten dat verzoeker wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het plegen van verboden voorbereidingshandelingen. Zeker gelet op de aard en de hoeveelheden van de in beslag genomen stoffen en voorwerpen, in onderlinge samenhang beschouwd. Ook uit het zienswijzegesprek blijkt dat verzoeker op de hoogte was van (een deel van) de voorwerpen en stoffen in zijn woning en schuur. Zijn reactie dat hij de spullen heeft laten staan omdat deze niet van hem waren en omdat hij niet wist wat er in zat, kan verzoeker niet baten. Zeker nu verzoeker als huurder en bewoner van de woning verantwoordelijk is voor de gang van zaken in en om de woning. Van verzoeker mag verwacht worden dat hij bekend was met het gebruik van de verschillende vertrekken van de woning en de daarin aanwezige voorwerpen en stoffen. Daarnaast bepaalt verzoeker zelf wie hij een sleutel geeft en wie hij toelaat tot de woning. Uit deze feiten en omstandigheden tezamen en in samenhang bezien met de aard en hoeveelheid van de goederen die zijn aangetroffen, kan worden afgeleid dat verzoeker in ieder geval ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat de burgemeester in beginsel bevoegd was om op basis hiervan een last onder bestuursdwang op te leggen.
6. Toepassing van de bevoegdheid
6.1
Artikel 13b van de Opiumwet voorziet niet in een verplichting om een last onder bestuursdwang op te leggen in een situatie, zoals beschreven in het artikel, maar in de mogelijkheid daartoe. Het is een discretionaire bevoegdheid en de burgemeester dient een belangenafweging te maken, om te beslissen of hij van de bevoegdheid gebruik maakt en op welke wijze hij van de bevoegdheid gebruik maakt.
6.2
Vaststaat dat de burgemeester ten tijde van het primaire besluit geen beleid had vastgesteld met betrekking tot het verrichten van strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 11a van de Opiumwet. Dit doet echter op zichzelf niet af aan de bevoegdheid tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, omdat dit artikel niet tot vaststelling van beleidsregels verplicht. Wel gelden dan zwaardere eisen voor de motiveringsverplichting van de burgemeester bij toepassing van de bevoegdheid.
Gebleken is dat de burgemeester de toepassing van zijn sluitingsbevoegdheid met een belangenafweging op grond van de omstandigheden van het geval heeft gemaakt. De voorzieningenrechter neemt daarbij de nieuwe maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel, zoals weergegeven in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] en het meer specifieke toetsingskader - zoals weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling [3] - in acht. Verzoeker heeft ook een beroep gedaan op deze uitspraken. De voorzieningenrechter zal bij de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel een onderscheid maken tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid, zoals neergelegd in voormelde uitspraken van de Afdeling.
Geschiktheid
6.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de sluiting van een woning een geschikt middel om het doel te bereiken dat de burgemeester voor ogen heeft, namelijk het (verder) voorkomen van de aanwezigheid van drugs in de woning en de overlast die dat met zich brengt.
Noodzakelijkheid
6.4
De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester in voldoende mate heeft toegelicht dat de sluiting noodzakelijk is. De burgemeester stelt zich op het standpunt in het bestreden besluit dat de zichtbare tijdelijke sluiting van de woning met bijbehorend erf van groot belang is, omdat hier een sterke signaalfunctie vanuit gaat die naast een preventieve werking (anderen afschrikken en het voorkomen van herhaling) ook de aantrekkingskracht op andere criminele activiteiten tegengaat. Aan drugscriminelen wordt immers het signaal afgegeven dat de overheid optreedt tegen drugs en voorwerpen die hiermee samen hangen. Daarnaast wordt voor drugsgebruikers en criminelen, duidelijk dat de woning leeg staat en er dus niets meer te halen valt. Daardoor wordt de rust rondom de woning voor de omgeving hersteld en worden de (mogelijke) risico's voor omwonenden weggenomen (zij hebben namelijk recht op een veilige woon- en leefomgeving). Aan buurtbewoners wordt gelijktijdig het signaal afgegeven dat de overheid serieus omgaat met hun meldingen en hierop acteert, waardoor het vertrouwen en de meldingsbereidheid toenemen. De zichtbare tijdelijke sluiting heeft dus tot doel drugshandel tegen te gaan, verdere overtredingen in de woning te voorkomen, risico's voor omwonenden weg te nemen en een signaal te geven aan drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit.
Evenwichtigheid
6.5
Verzoeker heeft betoogd dat hem geen verwijt valt te maken omdat de aangetroffen goederen niet van hem waren en hij na het bezoek van de politie direct de sloten van de deuren heeft laten vervangen. De burgemeester acht de sluiting niet onevenredig. Inherent aan een sluiting van een woning is volgens de burgemeester dat een bewoner de woning moet verlaten. Er is uit het dossier niet gebleken dat verzoeker een bijzondere binding met de woning heeft. Verzoeker woont alleen in de woning. Er is geen sprake van medebewoners die de dupe worden van de last tot sluiting. Voorts is het verzoeker die verantwoordelijk is voor de in de woning aangetroffen voorwerpen. Met de aanwezigheid van de bewuste goederen in de woning heeft verzoeker een aanmerkelijk risico genomen. Verzoeker kon of had kunnen voorzien welke consequenties de burgemeester aan de door hem gepleegde overtreding van de Opiumwet zou verbinden.
Het uitgangspunt is dat een bewoner voor de periode van afsluiting zelf op zoek gaat naar vervangende woonruimte, ook als hij daarvoor kosten moet maken. Verzoeker heeft niet aangegeven dat hij bij een tijdelijke sluiting niet in staat zal zijn om vervangende woonruimte te vinden. De burgemeester heeft verzoeker gewezen op de mogelijkheid om zich tot Traverse te wenden. Het is begrijpelijk dat dit vanuit de positie van verzoeker niet de voorkeur verdient, maar daarin onderscheidt hij zich niet van andere bewoners die met een tijdelijke sluiting als bedoeld in art. 13b van de Opiumwet worden geconfronteerd. Het behoud van een uitkering is volgens verweerder - ook zonder woonadres, maar met een briefadres - mogelijk.
6.6
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk dat de sluiting van de woning onevenredige gevolgen zal hebben voor verzoeker. Hij heeft niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat hij geen opvang meer zal hebben op een andere plek en dat hij een binding met zijn woning heeft. Daarnaast heeft hij ook niet onderbouwd dat het hem niet kan worden verweten, dat zijn fysieke en mentale gezondheid de sluiting onevenredig maken en hij zijn hele financiële situatie zal verliezen. Tijdens de zitting is door verzoeker gesteld dat hij nergens naar toe kan, dat Traverse in Tilburg zit, zijn therapie in Dongen plaatsvindt en verzoeker een bijstandsuitkering van 50 euro per week ontvangt. Deze ‘obstakels’ zijn niet verder door verzoeker geconcretiseerd en maken niet dat de gevolgen van het bestreden besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
Duur van de sluiting
6.7
Verzoeker heeft aangevoerd dat de burgemeester onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet volstaan kan worden met een waarschuwing, temeer gelet op het ontbreken van drugs en de medische situatie van verzoeker. Een sluiting van drie maanden is volgens verzoeker buitenproportioneel.
6.8
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester op juiste gronden de woning, inclusief schuur, voor de duur van drie maanden heeft gesloten. Een termijn van drie maanden acht de voorzieningenrechter niet onredelijk, omdat die termijn gelet op de geconstateerde hoeveelheid stoffen/voorwerpen nodig is om de onder het kopje ‘noodzakelijkheid’ te bewerkstelligen doeleinden te realiseren.
7. Voorlopige conclusie
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is een voorlopige voorziening te treffen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C.J.M. Hendrickx, griffier, op 5 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Wettelijk kader

Opiumwet
Artikel 2 van de Opiumwet
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te
verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Artikel 10a van de Opiumwet
1. Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:
1°. een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te
plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,
2°. zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat
feit tracht te verschaffen,
3°. voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen
voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij
bestemd zijn tot het plegen van dat feit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
2. Niet strafbaar is hij die de in het eerste lid omschreven feiten begaat met betrekking tot het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
Artikel 11a van de Opiumwet
Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:617.
2.Zie onder andere ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en 335.
3.ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.