ECLI:NL:RBZWB:2022:4125

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
21_2094
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziene aangifte als bezwaar en verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd gekregen, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.045. Na het indienen van een herziene aangifte op 3 oktober 2020, die door de inspecteur werd aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering, werd dit verzoek afgewezen. Hierop heeft de belanghebbende bezwaar gemaakt, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende behandeld op 15 juli 2022, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door twee personen. De belanghebbende zelf was niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur de herziene aangifte ten onrechte niet als bezwaarschrift had aangemerkt. De rechtbank stelde vast dat een herziene aangifte in beginsel als bezwaarschrift moet worden beschouwd, tenzij expliciet anders verzocht. Aangezien de inspecteur dit had nagelaten, droeg de rechtbank de inspecteur op om de herziene aangifte alsnog als bezwaar te behandelen.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de vraag of de belanghebbende en zijn partner de onderlinge verhouding van hun inkomensbestanddelen nog konden wijzigen, niet beantwoord kon worden, omdat er nog een bezwaarprocedure liep tegen de aanslag. De rechtbank vernietigde daarom de uitspraak op bezwaar en de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering, en verklaarde het beroep gegrond. De inspecteur werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de belanghebbende en moest het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2094
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] (belanghebbende),
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
De inspecteur van de belastingdienst(de inspecteur).

1.Inleiding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.045.
1.2.
Met dagtekening 3 oktober 2020 heeft belanghebbende een herziene aangifte ingediend. De inspecteur heeft de herziene aangifte aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. Het verzoek is afgewezen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beslissing van de inspecteur.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering gehandhaafd. Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, [naam 1] en [naam 2] . Gemachtigde heeft zich afgemeld voor de zitting. Belanghebbende is zonder kennisgeving aan de rechtbank niet verschenen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft een fiscaal partner.
2.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende en zijn partner met dagtekening 7 augustus 2020 aanslagen IB/PVV 2019 opgelegd. Het totale saldo inkomsten eigen woning bedraagt € 4.194 negatief waarvan aan belanghebbende en zijn fiscaal partner ieder € 2.097 negatief is toegerekend.
2.3.
Met dagtekening 3 oktober 2020 heeft belanghebbende een herziene aangifte ingediend waarbij hij het totale saldo inkomsten eigen woning aan zichzelf heeft toegerekend.
2.4.
De inspecteur heeft die herziene aangifte behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. Het verzoek is afgewezen.

3.Beoordeling door de rechtbank

Vooraf: status van de herziene aangifte
3.1.
De rechtbank stelt voorop dat een herziene aangifte in beginsel dient te worden aangemerkt als een bezwaarschrift, tenzij belanghebbende expliciet heeft verzocht om behandeling van de herziene aangifte als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. [1] Van dat laatste is naar het oordeel in dit geval geen sprake. De herziene aangifte is zonder begeleidend schrijven ingediend. De inspecteur had belanghebbendes herziene aangifte dus in ieder geval moeten aanmerken als een bezwaarschrift. Nu de inspecteur dat ten onrechte heeft nagelaten, zal de rechtbank de inspecteur opdragen de herziene aangifte alsnog aan te merken als een bezwaar tegen de aanslag en dat bezwaar in behandeling te nemen.
Verzoek om ambtshalve vermindering
3.2.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende en zijn partner de onderlinge verhouding zoals die is gekozen bij de aangifte, nog kunnen wijzigen. De rechtbank stelt voorop dat voor de heffing van IB/PVV ervan wordt uitgegaan dat het saldo van de inkomsten uit eigen woning als inkomensbestanddeel van de belastingplichtige en diens partner in aanmerking worden genomen in de onderlinge verhouding die zij daarvoor ieder jaar bij het doen van de aangifte kiezen. [2] Zij kunnen de gekozen onderlinge verhouding wijzigen tot het moment waarop de aan hen opgelegde aanslagen onherroepelijk vaststaan. [3]
3.3.
Gelet op dit juridisch kader is voor beantwoording van de vraag of belanghebbende en zijn partner de gekozen onderlinge verhouding nog kunnen wijzigingen, van belang of de aanslagen van belanghebbende en/of diens partner onherroepelijk vast staan. Die vraag kan in deze procedure, die betrekking heeft op de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering, (nog) niet worden beantwoord, omdat tegen de aanslag van belanghebbende nog een bezwaarprocedure loopt (zie hiervoor onder 3.1). De beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering is derhalve prematuur. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar en de beslissing op het verzoek om die reden vernietigen. Het beroep is derhalve gegrond.

4.Proceskosten en griffierecht

Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 759 omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de beslissing van de inspecteur op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag;
  • draagt de inspecteur op de herziene aangifte aan te merken als een bezwaarschrift en een besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 759 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr.A. Krishnapillai, griffier, op 25 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 25 mei 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:168, r.o. 4.3.3.4.
2.Artikel 2.17, tweede lid, van de Wet IB 2001.
3.Artikel 2.17, vierde lid van de Wet inkomstenbelasting 2001.