ECLI:NL:RBZWB:2022:4099

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
02-140209-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een verkeersongeval met lichamelijk letsel

Op 25 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 april 2021 een verkeersongeval heeft veroorzaakt te Klein Zundert. De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, werd beschuldigd van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij een andere verkeersdeelnemer, [slachtoffer], door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Tijdens de zitting op 11 juli 2022 heeft de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, de schuld van de verdachte aangetoond, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet tijdig had geremd en onvoldoende had opgelet, wat leidde tot de aanrijding met de stilstaande auto van [slachtoffer]. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, en legde een taakstraf van 60 uren op, evenals een voorwaardelijke rijontzegging van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij, [slachtoffer], werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat zij geen schadebedrag had opgegeven. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-140209-21
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 juli 2022
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. S.M.E. van Fraaijenhove-van der Maas, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of het verkeer heeft gehinderd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt door aanmerkelijk onoplettend te rijden. Verdachte heeft vanuit de cabine van de vrachtwagen kunnen en moeten zien dat er verderop een auto stilstond waarvan de bestuurder van plan was om links af te slaan. Van verdachte mag als vrachtwagenchauffeur meer oplettendheid worden verwacht dan van de gemiddelde verkeersdeelnemer. Met deze feiten en omstandigheden is sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Het slachtoffer heeft door dit verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW dient te worden vrijgesproken, omdat niet zonder twijfel kan vastgesteld dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte voor zijn gevoel voldoende afstand heeft gehouden tot zijn voorgangers, maar het voertuig voor hem opeens stevig remde. Verdachte heeft ook geremd, maar de vrachtwagen waarin hij reed, schoof door. Er is geen technisch onderzoek gedaan naar de vraag waar het doorschuiven van de vrachtwagen door kan zijn veroorzaakt. Ook is niet onderzocht hoe het rijgedrag van de bestuurder van de Mini Cooper is geweest. Verdachte heeft niet te hard gereden, te weten ongeveer 60 kilometer per uur. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat verdachte vlak voor het ongeval aan het bellen was of anderszins met zijn telefoon bezig was. Daarnaast kan niet worden bewezen dat bij het slachtoffer sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld. Daarnaast kan uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer gedragsregels in het verkeer niet reeds worden afgeleid dat sprake is van schuld. Ook een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Van schuld in de zin van dit wetsartikel is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen, te weten het proces-verbaal van aanrijding, de getuigenverklaring van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 6 april 2021 heeft op de Bredaseweg te Klein Zundert een verkeersongeval plaats-gevonden. Het slachtoffer [slachtoffer] bestuurde een Mini Cooper en zag op voornoemde, ter plaatse rechte weg haar voorligger stilstaan met de intentie om linksaf te slaan wanneer de weg vrij was. [slachtoffer] is achter haar voorligger gestopt en zag daarna, toen zij in haar achteruitkijkspiegel keek, een vrachtwagen aan komen rijden. Omdat [slachtoffer] vermoedde dat de bestuurder van de vrachtwagen haar en de Mercedes niet had gezien, heeft zij geseind door haar rem in te drukken. Verdachte zag blijkens zijn eigen verklaring het voertuig voor hem plotseling remmen. Hij heeft daarop zelf krachtig geremd, maar het lukte hem niet om zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen of om uit te wijken. Verdachte is vervolgens tegen de Mini Cooper aangereden waardoor deze zowel aan de voor- als achterzijde aanzienlijke schade heeft opgelopen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voorafgaand aan het ongeval krachtig heeft geremd en desondanks achterop de auto van [slachtoffer] is gereden. De rechtbank is van oordeel dat de oorzaak van de aanrijding niet de snelheid is geweest waarmee verdachte reed, maar is gelegen in het feit dat verdachte op een te laat moment is begonnen met afremmen, omdat hij onvoldoende heeft opgelet. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake kan zijn geweest van enkel een kort moment van onoplettenheid. De rechtbank kent bij dat oordeel veel gewicht toe aan verdachtes eigen verklaring dat de auto voor hem ineens krachtig remde. In werkelijkheid stond aangeefster al enige tijd stil en seinde zij met haar remlichten.
Bij de bepaling van de mate van schuld weegt de rechtbank voorts mee dat verdachte overdag op een rechte weg reed en in de cabine van een vrachtwagen zat, waardoor hij goed zicht had op de weg. Het was weliswaar niet droog, maar er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat het zicht op de weg vlak voor de aanrijding hierdoor beperkt werd. Verdachte had tijdig kunnen en behoren te zien dat vóór hem sprake was van stilstaand verkeer. Ten slotte is verdachte beroepschauffeur, van wie meer oplettendheid en rijvaardigheid mag worden verwacht dan van de gemiddelde verkeersdeelnemer.
[slachtoffer] heeft door het ongeval blijkens haar eigen toelichting en de medische verklaring het volgende letsel opgelopen: Een elleboog uit de kom en een verschoven/gezakte ellepijp. Zij heeft in november 2021 nog steeds dagelijks pijn aan haar pols, elleboog en schouder. Zij krijgt vanaf mei 2021 twee keer per week fysiotherapie hiervoor. Dit letsel kan juridisch niet gekwalificeerd worden als zwaar lichamelijk letsel, maar levert qua aard en duur wel letsel op van waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
Op grond van de hierboven genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Zij is dan ook van oordeel dat het primair tenlastegelegde, te weten de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 6 april 2021 te Klein Zundert, gemeente Zundert, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtwagen), daarmede rijdende over de weg, de Bredaseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, in onvoldoende mate op het voor hem gelegen weggedeelte van die weg en op het overige verkeer gelet, en zich er niet tijdig van vergewist dat vóór hem, verdachte, een of meer personenauto’s stilstonden, waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde vrachtwagen in botsing is gekomen met een voor hem, verdachte, stilstaande personenauto, door welk verkeersongeval [slachtoffer] (zijnde de bestuurder van die stilstaande
personenauto) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten: een (rechter) elleboog uit de kom, een verschoven/gezakte rechter ellepijp.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. Hij heeft daarbij gelet op de strafmaatrichtlijn van het Openbaar Ministerie, de gevolgen die het ernstige strafbare feit voor het slachtoffer en verdachte hebben gehad en het feit dat verdachte na het ongeval contact heeft proberen op te nemen met het slachtoffer en zich via haar partner op de hoogte heeft laten stellen van haar medische toestand. Ook heeft hij gepoogd persoonlijk zijn excuses aan het slachtoffer aan te bieden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met het feit dat op de oorspronkelijke dagvaarding slechts overtreding van artikel 5 WVW ten laste was gelegd en verdachte wederom zeer gespannen was naar aanloop van de zitting van 11 juli 2022. Daarnaast was verdachte op het moment van het ongeluk pas 23 jaar en heeft hij samen met zijn moeder meerdere malen getracht in contact te komen het slachtoffer. De raadsvrouw heeft verzocht, indien de rechtbank een rijontzegging oplegt, dit geheel voorwaardelijk te doen. Verdachte heeft zijn rijbewijs hard nodig voor de uitvoering van zijn werk als loon- en grondwerker. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht, indien de rechtbank enkel een voorwaardelijke rijontzegging niet passend acht, een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een verkeers-ongeval veroorzaakt. Ten gevolge van dit verkeersongeval heeft het slachtoffer flink lichamelijk letsel opgelopen. Hoewel de klachten gelukkig zijn afgenomen, ondervindt het slachtoffer nog altijd gevolgen van het ongeval. Door zo te handelen heeft verdachte zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend en heeft hij de veiligheid van andere verkeersdeelnemers in gevaar gebracht. De rechtbank rekent hem dit aan. Anderzijds blijkt uit het dossier en hetgeen op de zitting is verklaard en aangevoerd dat het ongeval ook veel impact op verdachte zelf heeft gehad. Daarnaast heeft hij na het ongeval meerdere keren geprobeerd om in contact te treden met het slachtoffer en heeft hij haar een kaart en bloemen toegestuurd. Ook heeft verdachte op de zitting zijn spijt betuigd, hetgeen de rechtbank oprecht overkwam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport, waarin wordt geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Uit het rapport blijkt dat verdachte een zinvolle dagbesteding en voldoende inkomen heeft, en over een stabiele gezinssituatie en een positief sociaal netwerk beschikt. Er zijn geen aanwijzingen voor psychische problemen of problematisch middelengebruik. Ondanks de impact van het ongeval heeft verdachte laten zien zich te kunnen herpakken. De kans op recidive wordt door de reclassering als laag ingeschat. Uit een door de raadsvrouw toegestuurd stuk blijkt dat de werkgever van verdachte een positieve vooruitgang bij verdachte ziet met betrekking tot het bewust omgaan met veiligheid in het verkeer.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en de omvang van de aan verdachte op te leggen straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 60 uren passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank, gelet op de aangevoerde persoonlijke omstandigheden, aan verdachte een geheel voorwaardelijke rijontzegging opleggen voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, zonder daarbij een schadebedrag in te vullen. In de vordering heeft zij enkel de gevolgen die het verkeersongeval voor haar hebben gehad vermeld. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het primair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. M.E. de Boer en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 juli 2022.
Mr. De Boer en de griffier zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.