ECLI:NL:RBZWB:2022:4098

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
02-306176-21, 02-003269-21 (tul) en 02-310691-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor bedreigingen en winkeldiefstal met oplegging van ISD-maatregel

Op 25 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1974, die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreigingen en winkeldiefstal. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 juli 2022, waarbij de officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van meerdere personen met een mes op 10 november 2021 en het stelen van vier blikken bier op 6 december 2021. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten en legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, gezien zijn veelvuldige eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten. De rechtbank overwoog dat de verdachte een hoog recidiverisico vertoonde en dat eerdere behandelingen niet tot gedragsverandering hadden geleid. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade onvoldoende feitelijk was onderbouwd. De rechtbank besloot ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen af te wijzen, omdat de ISD-maatregel werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02-306176-21, 02-003269-21 (tul) en 02-310691-20 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 juli 2022
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1974 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats verdachte]
raadsvrouw mr. F. van Baarlen, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juli 2022, waarbij de officier van justitie mr. E.E. de Feijter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging met bovenvermelde parketnummers behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging van [naam 1] en/of [naam 2] op 10 november 2021(feit 1), een bedreiging van [naam 3] op 6 december 2021(feit 2) en een diefstal op 6 december 2021(feit 3).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1, 2 en 3. Ten aanzien van feit 1 baseert zij zich op de diverse processen-verbaal van bevindingen van [naam 2] , [naam 4] , [naam 1] , [naam 5] , en [naam 6] in combinatie met de aangiften van [naam 2] en [naam 1] . Verdachte kwam met een mes naar buiten en liet deze na diverse oproepen niet vallen. Hij heeft zelfs nog een beweging naar voren gemaakt en met het mes dreigend voor zich uit naar links en rechts bewogen. De verklaring van verdachte dat hij het mes enkel in zijn handen had om eten te maken, vindt geen ondersteuning in het dossier. Feit 2 kan worden bewezen op grond van de aangifte van [naam 3] , de verklaring van getuige [getuige] en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] . Feit 3 kan worden bewezen op grond van dezelfde aangifte van [naam 3] en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is van opzet. Verdachte heeft niet de intentie gehad om angst aan te jagen. Hij heeft verklaard dat hij een schilmesje in zijn handen heeft gehad om eten te maken en deze verklaring is niet nader onderzocht. Verdachte heeft het mes ook vastgehouden op een manier zoals men normaal gesproken voedsel snijdt, te weten met de knokkels en de scherpe kant van het mes naar beneden. De verklaring van één verbalisant dat verdachte met het mes heen en weer heeft gezwaaid, vindt geen ondersteuning in het dossier. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze bewezen kunnen worden verklaard aan de hand van de bekennende verklaringen van verdachte en de verklaringen van de getuigen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 10 november 2021 met een mes in zijn hand op verbalisanten [naam 1] en [naam 2] is afgelopen en dit mes op hen heeft gericht. Ondanks dat meerdere verbalisanten tegen hem riepen dat hij het mes moest laten vallen, is verdachte het mes blijven vasthouden en in de richting van de verbalisanten bewogen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een aardappelschilmes bij zich had, omdat hij een joint aan het draaien was. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij zich nog een beetje kan herinneren dat hij iets in zijn hand had. Hij kan zich dingen niet heel goed herinneren, omdat hij mogelijk Korsakov heeft. Volgens hem was het een schaar en geen mes. Vervolgens heeft verdachte verklaard dat het een aardappelschilmesje is geweest. Toen hij de deur opendeed, hebben de politieagenten direct met pepperspray gespoten. Zij hebben het mes niet gezien.
De rechtbank overweegt dat deze (verschillende) verklaringen van verdachte tegenstrijdig zijn met de bevindingen van de politie. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de bevindingen van de politie aangezien deze vastgelegd zijn in meerdere op ambtseed opgemaakt processen-verbaal. Daarnaast heeft verdachte belang bij zijn verklaringen en heeft hij in verband met het syndroom van Korsakov mogelijk geheugenproblemen. De rechtbank schuift de verklaringen van verdachte dan ook terzijde.
Door onder voormelde omstandigheden het mes vast te blijven houden en dit niet neer te leggen na daar meermalen toe te zijn gesommeerd, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van verschillende verbalisanten. De rechtbank acht feit 1, bedreiging van [naam 1] en [naam 2] , wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 10 november 2021 te Tilburg [naam 1] en [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door dreigend
- met een mes op voornoemde [naam 1] en [naam 2] af te lopen en
- een mes op voornoemde [naam 1] en [naam 2] te richten en gericht te houden;
Feit 2
op 6 december 2021 te Tilburg [naam 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [naam 3] voornoemd dreigend de woorden toe te voegen “als ik een mes heb steek ik je dood” en “ik maak je kanker dood”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 3
op 6 december 2021 te Tilburg vier blikken bier die aan [bedrijf] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een veelomvattend strafblad heeft waarvan geweld de kern vormt. De onderhavige bedreigingen zijn ernstige feiten die lijken te zijn ingegeven door de verslaving van verdachte aan alcohol en medicijnen. De eerder opgelegde straffen hebben niet geleid tot de nodige gedragsverandering. Verdachte ervaart op allerlei leefgebieden problemen en de kans op recidive is nog steeds erg hoog. Verdachte liep in twee zaken in een proeftijd, maar ook tijdens het toezicht van de reclassering in die zaken heeft verdachte zich agressief gedragen. Een verplicht reclasseringstoezicht biedt daarom onvoldoende kader om tot gedragsverandering te komen. Volgens de reclassering is dit alleen haalbaar in het dwangkader van de ISD-maatregel. Ook de maatschappij wordt op die manier beter beschermd. Er is vier keer geprobeerd om verdachte in het kader van het lopende toezicht klinisch op te nemen, maar deze trajecten zijn allemaal voortijdig negatief beëindigd. De huidige begeleiding van Tof Wonen is mooi, maar veel te beperkt.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht geen ISD-maatregel aan verdachte op te leggen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat deze maatregel, zeker gelet op de ontwikkelingen die verdachte recent heeft doorgemaakt, nog niet aan de orde is. Verdachte heeft met de begeleiding van Tof Wonen meer bereikt dan met de begeleiding van de reclassering, doordat zij praktische hulp bieden. Daarnaast is er maar een zeer geringe kans dat de ISD-maatregel daadwerkelijk bijdraagt aan de aanpak van de problematiek van verdachte. Ook is de ISD-maatregel niet passend, omdat verdachte zich momenteel in vrijheid bevindt en een eigen woning heeft. Verdachte is door de breuk met zijn vriendin opnieuw in de fout gegaan, maar inmiddels staat hij weer op goede voet met haar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van twee verbalisanten door gericht met een mes op hen af te lopen. Ook heeft hij een werknemer van [bedrijf] woordelijk met de dood bedreigd. De bedreigingen hebben bij de aangevers, die enkel hun werk deden, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dat is een ergerlijk feit, dat voor de benadeelde veel hinder oplevert. Tevens heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de winkelier.
De rechtbank overweegt dat verdachte veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen, ook voor soortgelijke feiten als de onderhavige. Hij voldoet aan de formele vereisten die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht stelt omtrent de oplegging van een ISD-maatregel. De door verdachte thans begane misdrijven betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl hij in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld. De feiten zijn begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen. Voorts moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en tot slot eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel.
Bij de beantwoording van de vraag of het opleggen van de ISD-maatregel in het onder-havige geval passend is omdat er geen reële alternatieven meer voorhanden zijn, heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Novadic-Kentron van 2 juni 2022. Uit dit rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een langdurige verslaving aan alcohol en medicijnen en dat die verslaving de “onderlegger” van de gepleegde delicten betreft. Risicovolle leefgebieden zijn middelengebruik, psychosociaal functioneren en houding. Daarnaast ziet de reclassering problemen op de leefgebieden dagbesteding, sociaal netwerk en familie en relaties. Er zijn geen steunbronnen, temeer omdat de reclassering in de nabije toekomst ook problematiek verwacht op het leefgebied huisvesting. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Eerdere gevangenisstraffen, ambulante behandeling, reclasserings-toezichten of andere justitiële maatregelen hebben niet tot (blijvende) gedragsverandering bij verdachte geleid. In het huidige toezicht is het niet mogelijk gebleken uitvoering te geven aan de bijzondere voorwaarden, zoals bijvoorbeeld het laten uitvoeren van onderzoek naar Korsakov bij verdachte. Hij dient dan namelijk meerdere maanden te worden opgenomen en abstinent te zijn van alle middelen. Verdachte heeft zich echter niet aan het verbod op alcohol en drugs gehouden. Ook heeft hij meermalen niet voldaan aan de meldplicht bij de reclassering. Een nieuw verplicht reclasseringstoezicht biedt geen voldoende kader meer om verdachte op een adequate manier te kunnen begeleiden, gedragsverandering te bereiken en recidive te voorkomen. Gedragsverandering is dan ook alleen haalbaar wanneer dit in een drang- en dwangkader zoals de ISD-maatregel wordt toegepast.
De deskundigen [naam 9] , unitmanager bij Novadic-Kentron, en [naam 8] , reclasseringswerker bij Novadic-Kentron, hebben ter zitting het advies als volgt nader toegelicht. In 2020 is viermaal geprobeerd om veroordeelde in het kader van de uitvoering van bijzondere voorwaarden op een forensische klinische setting te krijgen. Dit is viermaal negatief geëindigd. Dit scenario is dus een gepasseerd station. De reclassering heeft de afgelopen jaren alle mogelijkheden benut om het toezicht van verdachte te laten slagen, steeds zonder succes. Sinds maart 2022 krijgt verdachte begeleiding van Tof Wonen. De reclassering heeft Tof Wonen ingeschakeld om verdachte te ondersteunen in het dagelijkse leven. De taakstelling van de reclassering betreft echter het voorkomen van recidive. De praktische ondersteuning zoals deze gegeven wordt door Tof Wonen vermindert de recidivekans niet. Verdachte is daarnaast, ondanks begeleiding van Tof Wonen, ook nog steeds niet bij afspraken bij de reclassering verschenen.
Op grond van het advies van de reclassering en de toelichting door de deskundigen op zitting is de rechtbank van oordeel dat de kans op recidive groot is en de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist. De aan verdachte opgelegde straffen en behandeltrajecten hebben er eerder niet toe geleid dat verdachte zijn gedrag heeft veranderd. Dat verdachte nu wel zelfstandig tot gedragsverandering kan komen, acht de rechtbank in hoge mate onwaarschijnlijk, onder meer gelet op zijn delictverleden en eerdere mislukte behandeltrajecten. Daarnaast is een klinische behandeling alleen mogelijk wanneer verdachte abstinent is van middelen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij medicijnen wil blijven gebruiken, omdat hij daar niet mee kan stoppen. Verdachte krijgt momenteel weliswaar ondersteuning van Tof Wonen, maar deze ondersteuning is praktisch van aard en ziet niet toe op begeleiding van verdachte om de recidivekans te beperken. De factoren waar de recidivekans uit voortvloeit, zijn immers de verslaving aan alcohol en medicijnen. De ISD-maatregel maakt het voor verdachte mogelijk om gedurende een langere periode middels forensische behandeling te werken aan zijn verslavingsproblematiek en de onderliggende oorzaken daarvan. Ook zal het opleggen van de ISD-maatregel tot gevolg hebben dat verdachte voor de duur van de maatregel geen strafbare feiten kan plegen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en daarnaast ter optimale bescherming van de maatschappij, acht de rechtbank het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen [naam 2] en [naam 1] vorderen beiden voor feit 1 een schadevergoeding van € 297,- aan immateriële schade.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd deze vorderingen tot schadevergoeding toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente, en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de vorderingen goed zijn onderbouwd en het rechtstreekse schade betreft.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de vorderingen af te wijzen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verbalisanten geweld tegen verdachte hebben gebruikt. De afwijzing kan gezien worden als een soort compensatie hiervoor.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vorderingen zouden kunnen leiden niet zijn komen vast te staan, nu deze schade onvoldoende feitelijk is onderbouwd. Er zijn geen gegevens aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van dit concrete geval psychische schade is ontstaan bij de aangevers. Verdere behandeling van de vorderingen levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. De vorderingen kunnen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

8.1
De vorderingen van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen onder parketnummers 02-003269-21 en 02-310691-20 af te wijzen , nu zij de ISD-maatregel vordert. Subsidiair, indien de rechtbank geen ISD-maatregel zal opleggen, heeft de officier van justitie gevorderd de voorwaardelijke gevangenisstraffen wel ten uitvoer te leggen . Verdachte heeft immers in zijn proeftijd strafbare feiten gepleegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair, indien de rechtbank de ISD-maatregel zal opleggen, verzocht de vorderingen af te wijzen. Subsidiair heeft zij verzocht, indien de rechtbank geen ISD-maatregel zal opleggen, de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen en een aantal bijzondere voorwaarden toe te voegen, te weten dat verdachte dient mee te werken aan een intake en evt. opname in de kliniek te Venray en dat hij zich dient te houden aan de begeleiding door Tof Wonen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarden heeft overtreden. Gelet hierop kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet overgaan, omdat naar het oordeel van de rechtbank de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraffen door het opleggen van de ISD-maatregel niet opportuun is.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 63, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
meermalen
gepleegd;
Feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 3:
diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 02-003269-21 af;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 02-310691-20 af;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. M.E. de Boer en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 juli 2022.
Mr. De Boer en de griffier zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.