ECLI:NL:RBZWB:2022:4083

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2671
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van de Ziektewet-uitkering wegens niet-nakoming van re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de verlaging van de Ziektewet-uitkering. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.W. van de Wege, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV dat zijn uitkering met 25% verlaagde voor een periode van vier maanden, omdat hij zich niet aan re-integratieafspraken zou hebben gehouden. Het UWV had op 27 november 2020 besloten om de uitkering te verlagen, en dit besluit werd in een later bestreden besluit van 4 juni 2021 gehandhaafd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 23 november 2020 niet is verschenen voor zijn re-integratie, ondanks eerdere afspraken en bevestigingen van de verzuimspecialist. De rechtbank oordeelde dat de eiser voldoende duidelijk was gemaakt wat er van hem werd verwacht en dat zijn argumenten over taalproblemen en psychische klachten niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat het UWV bevoegd was om de maatregel op te leggen en dat de opgelegde maatregel van 25% gedurende vier maanden niet onevenredig was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde het besluit van het UWV.

De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van re-integratieverplichtingen en de gevolgen van het niet naleven daarvan voor de Ziektewet-uitkering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2671 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W. van de Wege),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV) (gemachtigde: mr. M. Reitsma).

Inleiding

1.1
Bij besluit van 27 november 2020 heeft het UWV eisers uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) verlaagd met 25% voor vier maanden met ingang van 23 november 2020, omdat hij zich niet gehouden zou hebben aan re-integratieafspraken.
1.2
Met het bestreden besluit van 4 juni 2021 is het bezwaar van eiser tegen het besluit van 27 november 2020 ongegrond verklaard.
1.3
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van het UWV. Eiser en zijn gemachtigde waren -met voorafgaand bericht- niet aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2.1
Eiser is werkzaam geweest in loondienst bij [naam bedrijf] . als orderpicker voor 40 uur per week. Op 11 november 2019 is eiser voor die werkzaamheden ziek gemeld. De werkgever is eigenrisicodrager voor de ZW.
2.2
Uit de spreekuurverslagen van 31 juli 2020 en 3 september 2020 blijkt dat de bedrijfsarts van Zorg van de Zaak eiser (weer) beschikbaar vindt voor het uitvoeren van lichte taken, rekening houdend met de aangegeven beperkingen. In het aanvullende spreekuurverslag van 22 september 2020 geeft de bedrijfsarts een opbouwschema: 3x3, 4x4, 5x4, 5x6 uur per week.
In de evaluatie van 2 oktober 2020 staat dat eiser op dat moment niet belastbaar is voor arbeid vanwege RIVM-maatregelen (hij was positief getest op Covid-19). Er staat dat eiser over drie weken kan starten met lichte activiteiten/re-integratie voor 3x3 uur per week.
Op 14 oktober 2020 stuurde de verzuimspecialist aan eiser een e-mailbericht dat eiser op maandag 19 oktober 2020 gaat starten met re-integreren op Vakantiepark [naam vakantiepark] in [plaatsnaam 2] . Hij start met 3x3 uur per week op maandag, woensdag en vrijdag van 9.00 -12.00 uur.
In het spreekuurverslag van 15 oktober 2020 stelt de bedrijfsarts dat er een tijdelijke terugval is opgetreden in de belastbaarheid, waardoor de voorgestelde werkhervatting tijdelijk opgeschort moet worden. Over 2 à 3 weken is eiser weer beschikbaar voor het uitvoeren van lichte taken.
Op 19 oktober 2020 is eiser niet gestart met re-integratie.
Op 16 november 2020 bevestigt de verzuimspecialist via telefoon en een Engelstalige e-mail dat eiser volgende week moet starten met re-integratie. Daarbij is eiser gewezen op de mogelijkheid om een deskundigenoordeel aan te vragen.
Op 23 november 2020 is eiser niet gestart met re-integratie. Wel heeft hij op die datum nog een telefonisch spreekuur met de bedrijfsarts gehad.
2.3
De werkgever heeft het UWV verzocht om aan eiser een maatregel op te leggen vanwege het niet nakomen van zijn re-integratieverplichtingen.
Bij het besluit van 27 november 2020 heeft het UWV eisers ZW-uitkering met 25% voor vier maanden met ingang van 23 november 2020 verlaagd.
2.4
In het bestreden besluit stelt het UWV dat vanaf eind juli 2020 meerdere keren door de bedrijfsarts is geconcludeerd dat eiser kon starten met activiteiten/re-integratie. Tot het moment van ingang van de maatregel heeft eiser niet/onvoldoende meegewerkt aan zijn re-integratieverplichtingen voor de ZW en hiervoor heeft hij geen geldige (medische) redenen. Dat eiser de Nederlandse taal onvoldoende beheerst doet daar niet aan af. Indien afspraken niet duidelijk zijn, ligt het op zijn weg om hulp in te schakelen om helder te krijgen wat van hem verwacht wordt, zo stelt het UWV.
Het niet nakomen van een verplichting voor de ZW leidt tot een verlaging van de uitkering. Dat gebeurt in de vorm van een maatregel. De hoogte van de maatregel ligt vast in de regels. Bij onvoldoende medewerking aan re-integratie inspanningen bedraagt de maatregel standaard 25% gedurende ten minste 4 maanden, of voor zolang iemand nog recht heeft op een Ziektewetuitkering. Bij het opleggen van een maatregel wordt rekening gehouden met de ernst van de gedraging en met de mate van verwijtbaarheid van de gedraging. Daardoor kan een maatregel hoger of lager zijn dan de standaard maatregel.
Eiser heeft de standaardmaatregel gekregen. Het UWV stelt dat niet is gebleken van omstandigheden die ertoe leiden dat de maatregel moet worden verlaagd. Het UWV kan afzien van de maatregel als er bijzondere omstandigheden zijn, gelegen in de gevolgen van de maatregel. Het UWV heeft daarvoor echter geen aanwijzingen gevonden.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
3.1
Artikel 45, eerste lid, aanhef en onder p, van de ZW bepaalt dat het UWV het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend weigert indien de belanghebbende de verplichtingen die zijn opgenomen in het plan van aanpak of in het re-integratieplan niet of niet behoorlijk is nagekomen. Op grond van artikel 5, aanhef, onder c, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten [1] worden de verplichtingen ingedeeld in de derde categorie voor zover zij betrekking hebben op het nakomen van de verplichtingen die zijn opgenomen in het plan van aanpak, de re-integratievisie of het re-integratieplan, zoals bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel p, van de ZW. Op grond van artikel 2, eerste lid, onder c, van het Maatregelenbesluit en de Beleidsregel maatregelen UWV [2] (Beleidsregel) stelt het UWV bij het niet naleven van een verplichting uit de derde categorie de hoogte en de duur van een op te leggen maatregel vast op 25% gedurende vier maanden. In artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel is bepaald dat het percentage van de maatregel wordt verlaagd of verhoogd indien de verminderde of verhoogde ernst of verwijtbaarheid van het niet naleven van de verplichting daartoe aanleiding geven.
Toetsingskader
3.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, bestaat voor het opleggen van een maatregel met toepassing van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder p, van de ZW slechts ruimte indien tussen betrokkene en het UWV gemaakte afspraken en de daaruit voor betrokkene voortvloeiende verplichtingen duidelijk en eenduidig zijn. [3]
Bevoegdheid van het UWV
3.3
Op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder p, van de ZW is het UWV bevoegd om een maatregel van korting op de ZW-uitkering op te leggen als een belanghebbende de verplichtingen die zijn opgenomen in het plan van aanpak of in het re-integratieplan niet of niet behoorlijk nakomt.
In dit geval zijn de verplichtingen van eiser neergelegd in de evaluatieformulieren, die een bijstelling vormen op het oorspronkelijke plan van aanpak van 29 januari 2020. Al deze formulieren werden door eiser ondertekend. Op 31 juli 2020 oordeelde de bedrijfsarts dat eiser beschikbaar was voor het uitvoeren van lichte taken, rekening houdend met de aangegeven beperkingen. Vanaf dat moment kon eiser dus gaan re-integreren.
In het evaluatieformulier van 2 oktober 2020 staat dat eiser over 3 weken moet starten met lichte activiteiten/re-integratie voor 3x3 uur per week. In het e-mailbericht van 14 oktober 2020 heeft de verzuimspecialist van de werkgever eiser medegedeeld dat hij moet starten met re-integratie op maandag 19 oktober 2020 op de locatie van [naam vakantiepark] in [plaatsnaam 2] .
Vanwege een coronabesmetting (omschreven als ‘RIVM-maatregelen’) werd de re-integratie tijdelijk uitgesteld, en vervolgens bevestigt de verzuimspecialist op 16 november 2020 via telefoon en een Engelstalige e-mail aan eiser dat hij volgende week moet starten met re-integratie. Uit de tekst van het e-mailbericht volgt dat eiser blijkbaar telefonisch heeft aangegeven dat hij niet beschikbaar is om te gaan re-integreren vanwege zijn klachten. In de e-mail wijst de verzuimspecialist eiser erop dat hij een deskundigenoordeel aan moet vragen als hij dat vindt. Ook wijst hij eiser erop dat, als hij niet gaat re-integreren en geen deskundigenoordeel aanvraagt, dit gevolgen heeft voor de uitkering van zijn ziekengeld.
De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende duidelijk is gemaakt wat er in het kader van de re-integratie op 23 november 2020 van hem werd verwacht, namelijk dat hij zich op maandag 23 november 2020 om 9.00 uur moet melden bij zijn contactpersoon op [naam vakantiepark] om daar lichte werkzaamheden te verrichten. De rechtbank volgt eiser dus niet in zijn stelling dat de situatie verwarrend voor hem was en dat hem niet duidelijk was wat van hem werd verwacht.
Op die maandag 23 november 2020 is eiser zonder bericht niet verschenen. Tijdens het telefonische spreekuur met de bedrijfsarts dezelfde dag stelt de bedrijfsarts vast dat eiser conform de voorgaande berichtgeving beschikbaar is voor het uitvoeren van lichte taken, rekening houdend met de aangegeven beperkingen.
Eiser heeft aangevoerd dat uit het spreekuurverslag van de bedrijfsarts niet blijkt wat er precies is besproken aan de telefoon en dat hij zich van dit gesprek niets kan herinneren. Eiser spreekt geen Nederlands en zeer beperkt Engels. Eiser vindt dat niet mocht worden volstaan met een telefonisch consult, althans niet zonder tolk Pools.
Naar het oordeel van de rechtbank is, wat er besproken is met de bedrijfsarts op 23 november 2020, niet van doorslaggevend belang. De overtreding was toen immers al gemaakt, namelijk door niet te verschijnen, en de bedrijfsarts moest telefonisch uitsluitend beoordelen of dat om medische redenen was. Zowel de bedrijfsarts als de verzekeringsarts bezwaar & beroep zijn van mening dat dat niet het geval was. De stelling van eiser dat hij wegens zijn psychische toestand niet in staat was te re-integreren, vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd vanwege het ontbreken van objectief medische gegevens die voor dat subjectieve standpunt steun bieden. Dat klemt te meer nu eiser in die weken wel in staat was om op 16 en 18 november 20202 afspraken bij de huisarts na te komen alsook de afspraak bij de verzekeringsarts op 30 november 2020 in het kader van de eerstejaars ziektewetbeoordeling.
Omdat eiser de afspraak in het kader van zijn re-integratie niet is nagekomen, was het UWV bevoegd om aan hem een maatregel op te leggen.
Toepassing van de bevoegdheid
3.4
Artikel 45, eerste lid, aanhef en onder p, van de ZW voorziet niet in een verplichting voor het UWV om een maatregel op te leggen in een situatie, zoals beschreven in het artikel, maar in de mogelijkheid daartoe. Het is een discretionaire bevoegdheid en het UWV dient een belangenafweging te maken, om te beslissen of hij van de bevoegdheid gebruik maakt.
Het UWV heeft conform het Maatregelbesluit en de Beleidsregel besloten om aan eiser de standaardmaatregel op te leggen van 25% gedurende vier maanden. Het UWV is niet gebleken dat sprake is van omstandigheden die ertoe leiden dat de maatregel moet worden verlaagd. Het UWV kan afzien van de maatregel als er bijzondere omstandigheden zijn, gelegen in de gevolgen van de maatregel. Het UWV heeft daarvoor echter geen aanwijzingen gevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank is de maatregel van korting op de ZW-uitkering op zichzelf een geschikte maatregel om te zorgen dat een belanghebbende zich aan de re-integratie-afspraken houdt. Als blijkt dat een belanghebbende zich niet aan de afspraken houdt, zonder dat hij daar een goede reden voor heeft, kan het noodzakelijk zijn om daar consequenties aan te verbinden. Anders zouden re-integratieafspraken vrijblijvend zijn, en dat verhoudt zich niet met de doelen van de Wet verbetering poortwachter.
De enkele stelling van eiser dat de maatregel niet evenredig is aan wat hem wordt verweten, heeft eiser niet onderbouwd. De rechtbank vindt daarvoor ook geen aanknopingspunten in het dossier en eiser is niet op zitting gekomen om hem daarover nader te bevragen. Uit het dossier is het de rechtbank duidelijk geworden dat eiser het nodige heeft meegemaakt in zijn eerste ziektejaar en ook in het najaar van 2020 (zowel medisch als in relationele sfeer), maar deze omstandigheden maken de opgelegde maatregel in dit geval nog niet onevenredig.
De rechtbank heeft ook gezien dat eisers psychische gezondheidstoestand later is verslechterd. Dit is uiteindelijk uitgemond in een suïcidepoging eind januari 2021.
Deze verslechtering ligt echter ver van de datum hier in geding, 23 november 2020, en de artsen die eiser in november 2020 hebben gezien (huisarts, bedrijfsarts en de verzekeringsarts van het UWV) hebben op dat moment (nog) geen psychische noodsituatie waargenomen.
De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden heeft besloten om aan eiser de standaardmaatregel op te leggen van verlaging van de ZW-uitkering met 25% gedurende vier maanden.

Conclusie en gevolgen

De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Dat betekent dat het beroep ongegrond zal worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 21 juli 2022 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Stb. 2007, 304.
2.Stcrt. 2008, 80.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 26 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:626.