ECLI:NL:RBZWB:2022:4083
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlaging van de Ziektewet-uitkering wegens niet-nakoming van re-integratieverplichtingen
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de verlaging van de Ziektewet-uitkering. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.W. van de Wege, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV dat zijn uitkering met 25% verlaagde voor een periode van vier maanden, omdat hij zich niet aan re-integratieafspraken zou hebben gehouden. Het UWV had op 27 november 2020 besloten om de uitkering te verlagen, en dit besluit werd in een later bestreden besluit van 4 juni 2021 gehandhaafd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 23 november 2020 niet is verschenen voor zijn re-integratie, ondanks eerdere afspraken en bevestigingen van de verzuimspecialist. De rechtbank oordeelde dat de eiser voldoende duidelijk was gemaakt wat er van hem werd verwacht en dat zijn argumenten over taalproblemen en psychische klachten niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat het UWV bevoegd was om de maatregel op te leggen en dat de opgelegde maatregel van 25% gedurende vier maanden niet onevenredig was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde het besluit van het UWV.
De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van re-integratieverplichtingen en de gevolgen van het niet naleven daarvan voor de Ziektewet-uitkering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar gemaakt.