ECLI:NL:RBZWB:2022:4080

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3441
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-uitkering wegens gezamenlijke huishouding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2022, wordt het beroep van eiser tegen de herziening van zijn AOW-uitkering beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H. Steenbergen, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) van 16 april 2021, waarin zijn recht op AOW-uitkering werd herzien omdat hij sinds 31 augustus 2020 een gezamenlijke huishouding zou voeren met mevrouw [naam vrouw]. De Svb had vastgesteld dat eiser te veel AOW had ontvangen en vorderde een bedrag van € 2.829,05 terug. Eiser betwistte de gezamenlijke huishouding en voerde aan dat er geen wederzijdse zorg was, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding. De rechtbank concludeerde dat de Svb terecht de AOW-uitkering had herzien en dat eiser geen recht meer had op een uitkering voor alleenstaanden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af, inclusief de terugvordering van de te veel ontvangen AOW.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3441 AOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H. Steenbergen),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Breda (de Svb)

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening van eisers recht op een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Met het besluit van 16 april 2021 heeft de Svb eisers recht op een AOW-uitkering vanaf september 2020 herzien omdat eiser sinds 31 augustus 2020 een gezamenlijke huishouding zou hebben met mevrouw [naam vrouw] ( [naam vrouw] ). Eiser zou over de periode van september 2020 tot en met maart 2021 teveel uitkering hebben ontvangen. Het teveel ontvangen bedrag van € 2.829,05 is bij hetzelfde besluit van 16 april 2021 teruggevorderd.
1.1
Met het bestreden besluit van 8 juli 2021 op het bezwaar van eiser is de Svb bij de herziening en terugvordering gebleven.
1.2
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
Eiser heeft op 18 maart 2022 en 27 juni 2022 nadere stukken ingediend.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Svb.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de herziening van eisers recht op een AOW-uitkering. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Met het besluit van 16 april 2021 heeft de Svb ook het teveel betaalde bedrag van
€ 2.829,05teruggevorderd. De terugvordering is bij het bestreden besluit gehandhaafd. Eiser heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt de terugvordering daarom niet.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.De Svb heeft terecht eisers recht op een AOW-uitkering herzien. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank overweegt vooraf het volgende:
De rechtbank heeft op 18 maart 2022 en 27 juni 2022 aanvullende informatie van eiser ontvangen. De stukken van 27 juni 2022 heeft de rechtbank binnen de 10 dagen termijn ontvangen als bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.1
De rechtbank ziet echter geen aanleiding om de stukken wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. De stukken zijn niet van die omvang dat (het voorbereiden van) een adequate reactie daarop door de Svb na de ontvangst van de stukken niet mogelijk zou zijn. Overigens heeft de Svb ter zitting daarop gereageerd en geen bezwaar gemaakt tegen het betrekken van de stukken bij de beoordeling van het beroep.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
Eiser ontvangt sinds 11 december 2019 een AOW-uitkering volgens de norm alleenstaande.
Naar aanleiding van een bericht van de gemeente dat [naam vrouw] in de Basisregistratie Personen (BRP) op eisers adres was ingeschreven, heeft de Svb eiser bij brief van 7 oktober 2020 verzocht het formulier ‘onderzoek woonsituatie’ in te vullen en terug te sturen. In reactie hierop heeft de Svb van eiser een niet ondertekende huurovereenkomst ontvangen. Vervolgens heeft de Svb een formulier ‘onderzoek gezamenlijk huishouden’ verzonden naar eiser. Tevens is eiser verzocht om een ondertekende huurovereenkomst en betaalbewijzen van de bank waarop de overschrijving van de huur te zien is, mee te sturen. Daarna heeft eiser middels een formulier ‘doorgeven wijziging’ aan de Svb doorgegeven dat vanaf 11 september 2020 [naam vrouw] bij hem komt wonen. Als bijlage heeft eiser een ondertekende huurovereenkomst meegezonden. Hierin is opgenomen dat de huurovereenkomst is aangegaan voor de periode van 10 september 2020 tot 1 januari 2026 en dat de huurprijs
€ 200,- per maand bedraagt. Op 31 januari 2021 heeft de Svb het door eiser ingevulde formulier ‘onderzoek gezamenlijk huishouden’ retour ontvangen. Op het betreffende formulier heeft eiser ingevuld dat [naam vrouw] sinds 31 augustus 2020 op zijn adres woont en kostganger of onderhuurder is. Eiser heeft verder ingevuld dat [naam vrouw] € 200-300,- per maand bijdraagt in de kosten van het huishouden en € 200,- per maand huur of kostgeld betaalt. Eiser heeft ter onderbouwing van de betaalde huur op een later moment een kopie van een bankafschrift naar de Svb opgestuurd.
Op 1 februari 2021 is de afdeling Handhaving een onderzoek gestart naar de leefsituatie van eiser. In dat kader heeft een handhaver van de Svb onder meer een dossieronderzoek verricht en op 25 februari 2021 in het bijzijn van een collega een gesprek met eiser gevoerd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een Handhavingsrapportage van 26 februari 2021 met als bijlage een Checklist gezamenlijke huishouding.
De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 16 april 2021 eisers recht op een AOW-uitkering vanaf september 2020 te herzien omdat eiser sinds 31 augustus 2020 een gezamenlijke huishouding heeft met [naam vrouw] . De Svb heeft vastgesteld dat er sprake is van wederzijdse zorg. Vanaf september 2020 krijgt eiser daarom een gehuwdenpensioen.
Op 21 maart 2021 is [naam vrouw] naar de gemeente [plaatsnaam 2] verhuisd. Vanaf maart 2021 krijgt eiser weer een ongehuwdenpensioen.
Is er sprake van een gezamenlijke huishouding?
6. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (het huisvestingscriterium) en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (het zorgcriterium). De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
6.1
Niet in geschil is dat eiser en [naam vrouw] in de periode in geding hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden. Aan het huisvestingscriterium is dus voldaan.
6.2
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan is dat van wederzijdse zorg. Dit kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan. [1] Bestaat tussen de bewoners van de woning een commerciële relatie, dan is er geen sprake van een gezamenlijke huishouding. [2]
6.3
Eiser betoogt dat uitsluitend de woonlasten worden gedeeld en dat er geen sprake is wederzijdse verzorging. Het huis wordt schoongemaakt door een poetshulp en ook de was en de strijk wordt uitbesteed. Verder worden er samen geen boodschappen gedaan en wordt er slechts incidenteel samen gegeten. In dit verband voert eiser aan dat het verslag van het telefoongesprek dat met hem is gevoerd niet overeenkomt met hetgeen is besproken. Tevens betoogt eiser dat er sprake is van een commerciële relatie, te weten: kostganger. [naam vrouw] betaalt € 200,- per maand huur aan eiser, meestal contant. Sinds haar uitkering op grond van de Participatiewet is stopgezet kan zij echter geen huur meer betalen.
6.4
De Svb stelt zich op het standpunt dat er zowel wordt voldaan aan het huisvestingscriterium als aan het zorgcriterium. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding. Tevens stelt de Svb zich op het standpunt dat er geen sprake is van een zuiver commerciële relatie. Uit onderzoek is gebleken dat het opgestelde contract met datum
1 januari 2020 niet overeenkomt met de feiten en omstandigheden.
6.5
In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat de weergave van het telefoongesprek op 25 februari 2021 onjuistheden bevat. Daarbij komt dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de geboden correctiemogelijkheid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Svb de Handhavingsrapportage aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Uit dit rapport blijkt dat eiser tijdens het telefoongesprek op 25 februari 2021 onder meer het volgende heeft verteld. Eiser en [naam vrouw] zien elkaar ongeveer 3 uur per dag, meestal rond het avondeten. Eiser kookt meestal maar soms ook [naam vrouw] . Ze eten dan gezamenlijk de avondmaaltijd en ruimen gezamenlijk op. Men haalt ieder boodschappen. Eiser heeft een internetabonnement waar [naam vrouw] ook gebruik van mag maken. Al de meubels in de woning, dus ook de meubels in de slaapkamer van [naam vrouw] , zijn eigendom van eiser. Uit de bijgevoegde Checklist gezamenlijke huishouding blijkt verder dat [naam vrouw] van de gehele woning gebruik mag maken, alleen de slaapkamers zijn privé en dat eiser [naam vrouw] helpt met haar administratie als zij daarom vraagt. Als haar zoon op bezoek komt dan ontvangt [naam vrouw] hem in de huiskamer. [naam vrouw] heeft eerder op hetzelfde adres gewoond. Desgevraagd heeft eiser ter zitting verklaard dat bovengenoemde informatie klopt en hij heeft daaraan toegevoegd dat [naam vrouw] ook gebruikmaakte van zijn keuken en wasmachine. Eiser heeft verder ter zitting verklaard dat hij [naam vrouw] regelmatig op pad stuurde voor boodschappen omdat hij zelf niet meer mobiel is. De rechtbank stelt vast dat de stelling van eiser dat [naam vrouw] boodschappen voor hem deed wordt ondersteund door de bankafschriften die eiser op 27 juni 2022 in het geding heeft gebracht. Hieruit blijkt namelijk dat vanaf een bankrekening op naam van eiser op meerdere momenten geld wordt overmaakt naar een bankrekening op naam van [naam vrouw] en dat kort daarna eenzelfde (totaal)bedrag contant wordt opgenomen bij een geldautomaat of wordt afschreven door een supermarkt of [naam bedrijf] . Hieruit leidt de rechtbank af dat eiser het geld voor boodschappen heeft voorgeschoten waarna [naam vrouw] is gaan pinnen.
6.6
De rechtbank is van oordeel dat de onder 6.6 weergegeven feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat eiser en [naam vrouw] in zorg voor elkaar voorzien. Er is dus ook voldaan aan het criterium van wederzijdse zorg. Hetgeen eiser daar tegenover heeft gesteld, kan niet leiden tot een ander oordeel. Dat het Dagelijks bestuur van het Werkplein van West-Brabant in de zaak van [naam vrouw] heeft vastgesteld dat er geen sprake is van het voeren van een gezamenlijke huishouding met de hoofdbewoner zijnde eiser, leidt evenmin tot een ander oordeel. Dit beroep betreft een op zichzelf staande procedure waarin een besluit van een ander bestuursorgaan wordt getoetst.
6.7
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een commerciële relatie. Hierbij weegt de rechtbank het volgende mee. Eiser heeft niet met betaal- of ontvangstbewijzen kunnen laten zien dat de huur of het kostgeld vanaf september 2020 maandelijks wordt betaald. Sterker nog, ter zitting heeft eiser verklaard dat [naam vrouw] ‘een keer of drie’ contant heeft betaald en één keer per bank. Enkel van de bankoverschrijving heeft eiser een kopie van een bankafschrift in het geding gebracht als bewijs. Afgezien daarvan gaat het om hooguit vier maanden huur die eiser betaald zou hebben gekregen. Verder is niet alle zorg, die er over en weer is, in de huurovereenkomst omschreven, zoals dat wel is voorgeschreven in het beleid van de Svb. [3] Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de relatie niet zuiver zakelijk is. Dat blijkt overigens ook uit de verklaring van eiser, hij heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij nog altijd een vriendschappelijk contact heeft met [naam vrouw] en het wel ‘gezellig’ vond dat zij bij hem verbleef.
6.8
Dat eiser [naam vrouw] (opnieuw) uit de brand wilde helpen toen zij dakloos raakte, brengt, ondanks eisers goede bedoelingen, niet mee dat er geen sprake is geweest van een gezamenlijke huishouding. Verder is het feit dat eiser en [naam vrouw] geen (liefdes)relatie met elkaar hebben daarvoor niet relevant.
6.9
Gelet op het voorgaande heeft de Svb terecht vastgesteld dat eiser en [naam vrouw] een gezamenlijke huishouding met elkaar voeren. Op grond daarvan heeft eiser geen recht meer op een AOW-uitkering voor een alleenstaande, maar voor een gehuwde.
Is er sprake van dringende redenen?
7. Eiser betoogt dat er sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van herziening af te zien omdat hij slechts een AOW-uitkering ter hoogte van € 750,- ontvangt en daaruit alle vaste lasten voldaan dienen te worden.
7.1
Deze beroepsgrond slaagt niet.
7.2
Met betrekking tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht heeft de Svb beleid ontwikkeld. [4] Uitgangspunt is dat de Svb in beginsel gebruik maakt van deze bevoegdheid. De Svb kan geheel of gedeeltelijk afzien van herziening of intrekking indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van dringende redenen spelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een rol, zoals het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. De Svb gaat niet tot herziening met volledig terugwerkende kracht over als de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen, en hij voorts niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. In een dergelijk geval herziet de Svb de uitkering in beginsel zonder terugwerkende kracht. Voorts ziet de Svb wegens dringende redenen geheel of gedeeltelijk af van herziening als de bijzondere omstandigheden van het geval leiden tot het oordeel dat een volledig terugwerkende kracht onevenredig is.
7.3
Het is de rechtbank niet gebleken dat de Svb het beleid in dit geval niet consequent heeft toegepast. De rechtbank is van oordeel dat de Svb terecht stelt dat eiser had kunnen weten dat hij niet langer recht had op het AOW-pensioen voor een alleenstaande vanaf het moment dat hij een gezamenlijke huishouding is gaan voeren. Niet is gebleken dat er sprake is van dringende redenen die aanleiding geven niet tot herziening met terugwerkende kracht over te gaan. Daarbij komt dat eiser desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat hij kan rondkomen van het ongehuwdenpensioen, dat hij weer ontvangt sinds [naam vrouw] is vertrokken.
7.4
Uit het voorgaande volgt dat de Svb terecht het AOW-pensioen van eiser met ingang van september 2020 heeft herzien.
Is het besluit zorgvuldig genomen?
8. Eiser betoogt dat de Svb onvoldoende onderzoek heeft verricht alvorens het besluit is genomen en dat daarom sprake is van strijd met artikel 3:2 van de Awb.
8.1
Deze beroepsgrond slaagt niet.
8.2
Hetgeen eiser heeft aangevoerd kan niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een schending van de onderzoeksplicht. De rechtbank merkt op dat uit het dossier blijkt dat door corona er geen huisbezoeken of loketgesprekken konden plaatsvinden en dat er wel indirect contact is geweest met [naam vrouw] . Zoals onder 6.6 is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat de weergave van het telefoongesprek op 25 februari 2021 onjuistheden bevat. De rechtbank is ook overigens niet gebleken dat de Svb bij de wijze van het verrichten van onderzoek naar het recht op ouderdomspensioen of bij de inrichting van dat onderzoek onzorgvuldig is geweest.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene Ouderdomswet
Artikel 1, aanhef en vierde lid
4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Artikel 17, eerste lid
1. Het ouderdomspensioen wordt door de Sociale verzekeringsbank ingetrokken of herzien, wanneer degene, aan wie het is toegekend, ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde daarvoor niet of niet meer in aanmerking komt, onderscheidenlijk voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt.
Artikel 17a
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ouderdomspensioen en terzake van weigering van ouderdomspensioen, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 15, tweede lid, of 49, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ouderdomspensioen;
b. indien anderszins het ouderdomspensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c .indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

Voetnoten

1.CRvB 2 april 2019, ECLI:CRVB:NL:2019:1441
2.CRvB 31 mei 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT6693
3.SVB Beleidsregel Bijzondere situatie: commerciële relatie en gezamenlijke huishouding (SB1237)
4.SVB Beleidsregel Verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden (SB1078)