ECLI:NL:RBZWB:2022:4061

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
BRE 21_5060_5061
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in belastingzaak

Op 22 juli 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 21/5060 en BRE 21/5061. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, gedateerd 2 juni 2021 en 3 juni 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, omdat het beroepschrift te laat is ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. In dit geval eindigde de termijn op 15 juli 2021, terwijl de belanghebbende pas op 6 oktober 2021 een aangifte indiende, die door de inspecteur als beroepschrift werd aangemerkt.

De belanghebbende voerde aan dat de Belastingdienst hem op 6 oktober 2021 had verzocht om opnieuw aangifte te doen, en dat hij in een telefoongesprek met een medewerker van de Belastingdienst de indruk had gekregen dat dit hem de mogelijkheid bood om de situatie te corrigeren. De rechtbank oordeelde echter dat dit geen verontschuldiging was voor de termijnoverschrijding. De belanghebbende was zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van het beroepschrift en er was geen bewijs dat hij niet in staat was om dit tijdig te doen.

De rechtbank verklaarde de beroepen niet-ontvankelijk en merkte op dat de ingediende aangifte ook als een verzoek om ambtshalve vermindering kon worden beschouwd. De rechtbank droeg de inspecteur op om het beroepschrift in behandeling te nemen als een verzoek om ambtshalve vermindering, maar wees de verzoeken van de belanghebbende af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/5060 en 21/5061

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2022 in de zaken tussen

[belanghebbende], uit [woonplaats], belanghebbende

en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Procesverloop

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 2 juni 2021 en 3 juni 2021 (de bestreden uitspraken op bezwaar) beroep ingesteld.

Overwegingen

Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn.
Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een beroepschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
Vast staat dat de dagtekening van de uitspraken op bezwaar 2 juni 2021 en 3 juni 2021 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die data hebben plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde dus (uitgaande van de datum van de uitspraak op bezwaar van 3 juni 2021) op 15 juli 2021.
Belanghebbende heeft op 6 oktober 2021 digitaal een aangifte bij de inspecteur ingediend. Omdat er op 3 juni 2021 reeds uitspraak op bezwaar is gedaan, heeft de inspecteur de aangifte aangemerkt als een beroepschrift en dit beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank omdat de rechtbank bevoegd is het beroep te behandelen. De op 6 oktober 2021 digitaal ingediende aangifte is dus niet tijdig ingediend.
Belanghebbende heeft hiervoor de volgende reden gegeven. Belanghebbende stelt dat de Belastingdienst hem op 6 oktober 2021 heeft verzocht nogmaals aangifte te doen. Volgens belanghebbende is in een telefoongesprek met een medewerker van de Belastingdienst hem duidelijk geworden dat dit voor hem een mogelijkheid zou zijn om alsnog de onrechtvaardige situatie te corrigeren. Volgens belanghebbende is het handelen van de Belastingdienst bepalend voor het moment van indiening. Ook stelt belanghebbende dat het dossier inmiddels een looptijd kent van ruim vijf jaar, mede door wisselingen in behandelend ambtenaren bij de Belastingdienst. Belanghebbende stelt dat hij steeds heeft gepoogd tijdig en duidelijk te communiceren, maar dat dit aan de kant van de Belastingdienst uitbleef.
Dat is geen verontschuldiging voor dit verzuim. Belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor het tijdig indienen van een beroepschrift. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende niet in staat is geweest om tijdig een beroepschrift in te dienen.
De beroepen zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank merkt op dat de door belanghebbende ingediende aangifte mede aangemerkt zou kunnen worden als een verzoek om ambtshalve vermindering zoals bedoeld in artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Uit de stukken volgt niet dat de inspecteur de ingekomen correspondentie ook als een dergelijk verzoek in behandeling heeft genomen.
Het beroepschrift moet dan worden doorgezonden naar de inspecteur op grond van artikel 6:15 van de Awb, zodat deze het in behandeling kan nemen als een verzoek om ambtshalve vermindering, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan belanghebbende. Deze mededeling is hierbij gegeven. Nu de inspecteur reeds over dit beroepschrift beschikt, zal de rechtbank afzien van het opdragen van de griffier om het beroepschrift door te sturen naar de inspecteur.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
- draagt de inspecteur op het beroepschrift in behandeling te nemen als een verzoek om ambtshalve vermindering.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 22 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.