ECLI:NL:RBZWB:2022:40

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_6672
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit omgevingsvergunning voor uitbreiding en aanpassing van een supermarkt

Op 7 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, een ondernemer die een drogisterij exploiteert, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 20 april 2020, waarbij het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor de uitbreiding en aanpassing van een supermarkt. De zitting vond plaats op 1 december 2021 in Breda, waar eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een andere advocaat. Het college werd vertegenwoordigd door een advocaat en twee andere vertegenwoordigers, terwijl de vergunninghouders ook met hun gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouders voornemens zijn om de supermarkt uit te breiden door een deel van een pand dat momenteel door eiseres wordt gehuurd, bij de supermarkt te betrekken. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, stellende dat de vergunning ten onrechte is verleend, onder andere vanwege een evidente privaatrechtelijke belemmering en het ontbreken van voldoende laad- en losgelegenheid.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat haar belangen niet rechtstreeks door het besluit worden geraakt. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6672 WABOA

uitspraak van 7 januari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. L.J. Gerritsen,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Als vergunninghouders hebben aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder 1]en
[naam vergunninghouder 2], te [plaatsnaam 2] ,
gemachtigde: mr. J.C. van Oosten.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 20 april 2020 (bestreden besluit) van het college over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitbreiden en aanpassen van de [naam vergunninghouder 2] aan de [adres 1] te [plaatsnaam 3] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 december 2021. Namens eiseres was haar gemachtigde en mr. B.J.J. Blindenbach aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.L.M. Tijhof, [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] Namens vergunninghouders waren mr. A. Span (kantoorgenoot gemachtigde) en [naam vertegenwoordiger 3] aanwezig.

Overwegingen

1. Feiten
Vergunninghouders zijn voornemens om de [naam vergunninghouder 2] aan de [adres 2] uit te breiden, door de begane grond van het pand aan de [adres 1] bij de [naam vergunninghouder 2] te betrekken. Dat deel van het pand wordt nu gehuurd door eiseres, die daar een [naam bedrijf] exploiteert.
Op 19 december 2017 hebben vergunninghouders daar een initiatiefplan voor ingediend, waarin zij het college hebben verzocht om het initiatief te toetsen aan de voorschriften uit het bestemmingsplan. Het college heeft bij brief van 21 maart 2018 voorlopig positief gereageerd op het initiatiefplan.
Vergunninghouders hebben op 9 april 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het initiatief. Het college heeft de omgevingsvergunning bij besluit van 20 september 2019 verleend, voor het bouwen en voor het afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van de kruimelgevallenregeling.

Onder andere eiseres heeft daar op 30 oktober 2019 bezwaar tegen gemaakt.

Bij bestreden besluit heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daar op 27 mei 2020 beroep tegen ingediend.

2. Gronden

Eiseres heeft, kort samengevat, aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend. Volgens eiseres is sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering, die aan de realisatie van het bouwplan in de weg staat. Eiseres huurt immers de winkelruimte [adres 1] Daar heeft eiseres aan toegevoegd dat de behoefte aan de uitbreiding van de [naam vergunninghouder 2] niet is aangetoond, dat de uitbreiding in strijd is met de Detailhandelsnota 2010-2020 en dat niet is aangetoond dat wordt voorzien in voldoende laad- en losgelegenheid en parkeergelegenheid.

3. Belanghebbende

De rechtbank stelt ambtshalve vast dat het college het bezwaar van eiseres ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiseres niet aangemerkt kan worden als belanghebbende bij het bestreden besluit. Onder belanghebbende wordt in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [1] Naar het oordeel van de rechtbank worden de belangen van eiseres niet rechtstreeks geraakt door het bestreden besluit. Tussen het bestreden besluit en de gestelde aantasting van de belangen van eiseres bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen causaal verband. De rechtspositie van eiseres wordt enkel aangetast door de privaatrechtelijke beslissing van [naam vergunninghouder 2] om de huurovereenkomst te beëindigen om zelf te kunnen beschikken over de ruimte aan de [adres 1] . Het verlenen van de omgevingsvergunning brengt geen enkele wijziging in de rechtspositie van eiseres. Daar voegt de rechtbank aan toe dat de belanghebbendheid van eiseres ook niet gevonden kan worden in de hoedanigheid van concurrent [2] , omdat eiseres als exploitant van een drogisterij niet opereert in hetzelfde marktsegment als vergunninghoudster als exploitant van een supermarkt.

4. Conclusie

4.1
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De overige door eiseres aangevoerde beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer. De rechtbank ziet in het bovenstaande aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van eiseres alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
4.2
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
4.3
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 7 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.ABRvS 20 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2018:2001, r.o. 4.4.