ECLI:NL:RBZWB:2022:3950

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
BRE 21/1514
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een opgelegde verzuimboete wegens niet tijdig doen van aangifte omzetbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende, die een juridisch adviesbureau runt, een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor het vierde kwartaal van 2020, samen met een verzuimboete van € 50 en een verzuimboete van € 68. In bezwaar is alleen de verzuimboete van € 68 gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat hij op basis van een mededeling van de Belastingdienst ten onrechte heeft aangenomen dat hij geen aangifte hoefde te doen, omdat hij zich had aangemeld voor de kleineondernemersregeling (KOR) per 1 januari 2021.

De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2022 behandeld. De rechtbank oordeelt dat de mededeling van de Belastingdienst niet zo kon worden begrepen dat belanghebbende geen aangifte omzetbelasting hoefde te doen over het vierde kwartaal van 2020, aangezien hij op dat moment nog niet deelnam aan de KOR. De rechtbank concludeert dat belanghebbende de boete terecht heeft gekregen, omdat hij niet tijdig aangifte heeft gedaan. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de boete in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1514
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] ,
belanghebbende
en
De inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 19 maart 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het vierde kwartaal van het jaar 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting en daarbij gelijktijdig een verzuimboete van € 50 en een verzuimboete van € 68 opgelegd.
1.3.
In bezwaar heeft de inspecteur uitsluitend de verzuimboete van € 68 gehandhaafd.
1.4.
Tegen die beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld.
1.5.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en de inspecteur. Namens de inspecteur is verschenen [inspecteur] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende drijft een juridisch adviesbureau in de vorm van een eenmanszaak.
2.2.
Bij brief van 31 maart 2020 is belanghebbende uitgenodigd om aangifte omzetbelasting te doen over, onder meer, het vierde kwartaal van 2020. In die brief is aangegeven dat de aangifte en betaling van de omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2020 uiterlijk op 31 januari 2021 door de Belastingdienst moeten zijn ontvangen.
2.3.
Op 1 december 2020 heeft belanghebbende zich aangemeld voor de kleineondernemersregeling voor de omzetbelasting met ingang van 1 januari 2021 (hierna: KOR). De inspecteur heeft vervolgens op 24 december 2020 de deelname van belanghebbende aan de KOR per 1 januari 2021 bevestigd.
2.4.
Op de website van de Belastingdienst is onder de kop “Wat betekent meedoen met de nieuwe kleineondernemersregeling (KOR)?” onder meer opgenomen:
“U doet geen btw-aangifte meer. Behalve in een aantal gevallen, dan moet u toch incidentele aangifte doen”.
2.5.
Omdat de aangifte omzetbelasting voor het vierde kwartaal 2020 door belanghebbende niet voor of op 31 januari 2021 is gedaan, heeft de inspecteur aan hem een boete opgelegd van € 68 wegens het niet tijdig doen van aangifte.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht aan belanghebbende een boete van € 68 heeft opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2020. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de boete terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Belanghebbende voert - onder verwijzing naar de in 2.4 opgenomen mededeling “U doet geen aangifte meer” - aan dat hij gelet op die mededeling er terecht vanuit is gegaan dat hij geen aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2020 hoefde te doen. Een boete wegens het niet doen van aangifte is daarom niet op zijn plaats, aldus belanghebbende.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de in 2.4 weergegeven mededeling van de Belastingdienst redelijkerwijs niet zo kon begrijpen dat daarmee ook werd bedoeld dat hij over het vierde kwartaal 2020, toen hij nog niet deelnam aan de KOR, geen aangifte omzetbelasting hoefde te doen. Daarom kan bij hem niet het in rechte te honoreren vertrouwen zijn gewekt dat hij die aangifte achterwege mocht laten. Belanghebbende had beter moeten weten. Daarom kan ook niet worden geoordeeld dat sprake is van afwezigheid van alle schuld, of dat het standpunt dat geen aangifte gedaan hoefde te worden in redelijkheid pleitbaar is. Aan belanghebbende is daarom terecht een boete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal van 2020.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de boete in stand blijft. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 19 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.