In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij geen belastingkorting werd verleend. Belanghebbende stelde dat hij recht had op een belastingkorting in verband met een verlies uit aanmerkelijk belang door het faillissement van zijn BV in 2016. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verkrijgingsprijs van de aandelen hoger was dan het door de inspecteur in aanmerking genomen bedrag. De rechtbank concludeert dat het verlies op de verkrijgingsprijs van de aandelen al in 2016 in aanmerking is genomen en dat er geen reden is om in 2018 een belastingkorting toe te kennen. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 niet wordt verminderd. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.