ECLI:NL:RBZWB:2022:3948

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
BRE 21/1846
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 19 juli 2022, is het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De zaak betreft een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016, waarbij de inspecteur een aanslag heeft opgelegd en belastingrente in rekening heeft gebracht. De belanghebbende, die 90 procent van de aandelen van een BV bezit, had in zijn aangifte een verlies uit overige werkzaamheden aangegeven, maar de inspecteur heeft dit verlies niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van de aanslag.

Tijdens de zitting op 16 juni 2022 is vastgesteld dat de aanslag IB/PVV juist is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is, ook voor zover het betrekking heeft op de belastingrente, waartegen geen afzonderlijke gronden zijn aangevoerd. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om nader te overleggen over de hoogte van een eventueel in latere jaren in aanmerking te nemen afwaarderingsverlies, maar dit stond niet in de weg aan het doen van uitspraak in deze zaak.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanslag voor het jaar 2016 niet wordt verminderd, wat betekent dat de belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1846
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] ,
belanghebbende,
(gemachtigde: mr. N. Idrissi),
en
De inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 maart 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd en gelijktijdig belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de opgelegde aanslag afwezen.
1.4.
Tegen die beslissing heeft belanghebbende beroep ingesteld. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens belanghebbende deelgenomen: zijn zoon [zoon] en gemachtigde mr. N. Idrissi. Namens de inspecteur heeft aan de zitting deelgenomen [inspecteur] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende houdt 90 procent van de aandelen van [de BV] (hierna: de BV). De BV houdt de aandelen van meerdere dochtervennootschappen.
2.2.
In zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 heeft belanghebbende een verlies uit overige werkzaamheden in verband met het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan de BV aangegeven van € 37.172. Dat bedrag is het saldo van de afwaardering van een vordering op de BV met € 42.240, en de terbeschikkingstellingsvrijstelling van € 5.068.
2.3.
De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 het aangegeven verlies niet in aanmerking genomen.
2.4.
In bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Ter zitting is vast komen te staan dat de aanslag juist is.
3.2.
Partijen zijn ter zitting overeengekomen nader te overleggen over de hoogte van een eventueel in latere jaren in aanmerking te nemen afwaarderingsverlies, maar dat dat niet in de weg staat aan het doen van uitspraak in de onderhavige zaak.
3.3.
Gelet op voorgaande moet het beroep ongegrond worden verklaard. Dat geldt ook voor zover het beroep betrekking heeft op de belastingrente, waartegen geen afzonderlijke gronden zijn aangevoerd.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 niet wordt verminderd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 19 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.