In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 19 juli 2022, is het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De zaak betreft een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016, waarbij de inspecteur een aanslag heeft opgelegd en belastingrente in rekening heeft gebracht. De belanghebbende, die 90 procent van de aandelen van een BV bezit, had in zijn aangifte een verlies uit overige werkzaamheden aangegeven, maar de inspecteur heeft dit verlies niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van de aanslag.
Tijdens de zitting op 16 juni 2022 is vastgesteld dat de aanslag IB/PVV juist is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is, ook voor zover het betrekking heeft op de belastingrente, waartegen geen afzonderlijke gronden zijn aangevoerd. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om nader te overleggen over de hoogte van een eventueel in latere jaren in aanmerking te nemen afwaarderingsverlies, maar dit stond niet in de weg aan het doen van uitspraak in deze zaak.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanslag voor het jaar 2016 niet wordt verminderd, wat betekent dat de belanghebbende het griffierecht niet terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.