In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 15 juli 2022, worden de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De zaak betreft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2014 en 2015, alsook een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015. De inspecteur had eerder navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij ook belastingrente en vergrijpboetes in rekening waren gebracht. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de bezwaren van de belanghebbende ongegrond heeft verklaard, maar dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd.
De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende, die een eenmanszaak dreef in de verkoop van snacks, niet heeft voldaan aan zijn administratieplicht. Dit leidde tot een omkering van de bewijslast. De inspecteur had een verlies van € 2.108 voor verloren gegane snacks berekend, wat door de rechtbank als redelijk werd beschouwd. De belanghebbende had geen specifieke onderbouwing voor een groter omzetverlies aangevoerd, waardoor de rechtbank de schatting van de inspecteur bevestigde.
De rechtbank verklaart de beroepen inzake de navorderingsaanslagen ongegrond, maar verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslag gegrond. De naheffingsaanslag wordt verminderd tot € 2.424, en de inspecteur moet het griffierecht aan de belanghebbende vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.