ECLI:NL:RBZWB:2022:3889

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
20_9264
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag accijns opgelegd aan belanghebbende na doorzoeking door de politie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 19 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 8.963, met daarbij € 461 belastingrente, vanwege het voorhanden hebben van onveraccijnsde rooktabak. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 29 juni 2022, waar belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteur.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende had feitelijke beschikkingsmacht over de rooktabak, die in zijn woning werd aangetroffen, en wetenschap van het onveraccijnsde karakter van de tabak is niet vereist voor de accijnsplicht. Belanghebbende voerde aan dat hij aangifte had gedaan bij de politie en dat hij de tabak op verzoek van de politie onder zich had gehouden, maar de rechtbank achtte deze stelling niet aannemelijk.

Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de inspecteur niet had vastgesteld dat de tabak ook in de voormalige bedrijfsruimte van belanghebbende en zijn voormalig zakenpartner was aangetroffen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag in stand blijft en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9264
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , (belanghebbende)
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
De inspecteur van de belastingdienst(de inspecteur).

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 september 2020.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 8.963 en daarbij € 461 belastingrente in rekening gebracht (aanslagnummer [aanslagnummer] ).
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en zijn gemachtigde, en namens de inspecteur,
[inspecteur] .

2.Feiten

In de woning van belanghebbende heeft een doorzoeking plaatsgevonden door de politie waarbij zes bruine dozen zijn aangetroffen die in totaal 1.681 pakjes à 50 gram netto rooktabak (in totaal 84,05 kilogram) van het merk ‘Golden Virginia’ bevatten. De pakjes bevatten de tekst 'UK DUTY PAID' maar waren niet voorzien van accijnszegels. De inspecteur heeft aan belanghebbende de naheffingsaanslag accijns opgelegd vanwege het voorhanden hebben van de tabak buiten een accijnsschorsingsregeling zonder dat daarover accijns was geheven (artikel 2, eerste lid, onderdeel b, Wet op de Accijns, hierna: WA).

3.Beoordeling door de rechtbank

Geschil en oordeel
3.1.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag accijns terecht is opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende de onderhavige accijnsgoederen voorhanden heeft gehad dan wel betrokken was bij het voorhanden hebben ervan als bedoeld in artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, WA. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of er sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. De beoordeling door de rechtbank vindt plaats aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Voorts is er geen sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Naheffingsaanslag
3.3.
Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van onder andere tabaksproducten. [1] Ter zake van de uitslag tot verbruik van onder andere tabaksgoederen wordt accijns verschuldigd. [2] Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht en de nationale wetgeving. [3]
3.4.
Vaststaat dat belanghebbende de rooktabak waarvan de pakjes niet waren voorzien van accijnszegels mee heeft genomen naar huis. Daarmee staat ook vast dat belanghebbende de feitelijke beschikkingsmacht had over die tabak en die tabak voorhanden heeft gehad als bedoeld in artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de WA.
Daaraan doet niet af dat belanghebbende, naar hij heeft betoogd, niet wist dat het onveraccijnsde rooktabak betrof. Uit de wetsgeschiedenis [4] volgt dat wetenschap geen vereiste meer is voor het kunnen aanmerken van een persoon als accijnsplichtig wegens (betrokkenheid bij) het voorhanden hebben van onveraccijnsde accijnsgoederen. [5] Ook het Unierecht vereist geen wetenschap. [6] De naheffingsaanslag is dus terecht aan belanghebbende opgelegd.
3.6
Belanghebbende heeft nog betoogd dat hij meteen na het ontdekken van de tabak in de bedrijfsruimte daarvan aangifte heeft gedaan bij de politie teneinde die tabak te laten vernietigen en dat hij de tabak zo lang op verzoek van de politie onder zich heeft gehouden. De inspecteur heeft bevestigd dat dat, indien juist, een reden zou kunnen zijn voor vernietiging van de naheffingsaanslag. De rechtbank ziet geen aanleiding de naheffingsaanslag om deze reden te vernietigen omdat belanghebbende het door hem gestelde niet aannemelijk heeft gemaakt en de rechtbank het niet aannemelijk acht dat de politie omtrent een dergelijk verzoek niets op schrift zou hebben gesteld. Daarom kan ook deze stelling belanghebbende niet baten. Opmerking verdient dat de inspecteur ter zitting heeft toegezegd de naheffingsaanslag ambtshalve te zullen vernietigen indien belanghebbende alsnog met bewijs komt dat hij de rooktabak op verzoek van de politie onder zich heeft gehouden.
Gelijkheidsbeginsel
3.5.
Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat het oneerlijk is dat de naheffingsaanslag aan hem is opgelegd, terwijl de rooktabak van zijn voormalig zakenpartner, [naam] , is, zodat de naheffingsaanslag (ook) aan hem had moeten worden opgelegd. Naar de rechtbank begrijpt doet belanghebbende hiermee een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
3.6.
Deze beroepsgrond baat belanghebbende eveneens niet. De naheffingsaanslag is in casus opgelegd omdat is geconstateerd dat belanghebbende de rooktabak voorhanden had in zijn woning. De inspecteur heeft niet geconstateerd dat de tabak (ook) voorhanden is geweest in de voormalige bedrijfsruimte van belanghebbende en [naam] en aan belanghebbende is ook niet een naheffingsaanslag opgelegd vanwege het voorhanden hebben van de rooktabak in die bedrijfsruimte. Daarom kan niet worden gezegd dat de situatie van belanghebbende gelijk is aan die van [naam] .
Belastingrente
3.7.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om van de belastingrente af te wijken. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, griffier, op 19 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f van de WA.
2.Artikel 1, tweede lid van de WA.
3.Artikel 2, eerste lid, onderdeel b van de WA.
4.Kamerstukken II 2008/09, 32 031, nr. 3, p. 8 en p. 23.
5.Vgl. Gerechtshof Arnhem -Leeuwarden 19 december 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:11204.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie 10 juni 2021, C-279/19.