In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 19 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 8.963, met daarbij € 461 belastingrente, vanwege het voorhanden hebben van onveraccijnsde rooktabak. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 29 juni 2022, waar belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteur.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende had feitelijke beschikkingsmacht over de rooktabak, die in zijn woning werd aangetroffen, en wetenschap van het onveraccijnsde karakter van de tabak is niet vereist voor de accijnsplicht. Belanghebbende voerde aan dat hij aangifte had gedaan bij de politie en dat hij de tabak op verzoek van de politie onder zich had gehouden, maar de rechtbank achtte deze stelling niet aannemelijk.
Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de inspecteur niet had vastgesteld dat de tabak ook in de voormalige bedrijfsruimte van belanghebbende en zijn voormalig zakenpartner was aangetroffen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag in stand blijft en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.