In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juli 2022 uitspraak gedaan over het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 20 mei 2020, maar dit beroep werd op 28 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet tijdig betalen van het griffierecht. De rechtbank had de uitspraak op bezwaar op 4 juni 2021 aangetekend verzonden, maar deze werd onbestelbaar geretourneerd. De belanghebbende diende op 9 augustus 2021 verzet in, maar de rechtbank oordeelde dat dit verzet te laat was ingediend.
De rechtbank overwoog dat de termijn voor het indienen van een verzetschrift eindigde op 16 juli 2021, en dat het verzetschrift pas op 18 augustus 2021 was ontvangen. De belanghebbende stelde dat hij geen afhaalbericht had ontvangen voor de aangetekende zending, en dat hij pas op 24 juni 2021 op de hoogte was van de uitspraak. De rechtbank oordeelde echter dat de redenen die de belanghebbende aanvoerde voor de termijnoverschrijding niet voldoende waren om het verzet ontvankelijk te verklaren. De rechtbank concludeerde dat het verzet niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van verzetschriften en de gevolgen van het niet naleven van de termijnen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft de belanghebbende erop gewezen dat hij, indien nodig, tijdig hulp had moeten inschakelen om zijn verzet tijdig in te dienen. De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.