ECLI:NL:RBZWB:2022:3877
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de rechtsgeldigheid van de heffingsambtenaar
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 6 oktober 2021 beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 26 februari 2021 een waarde-beschikking en een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij de waarde van de woning van belanghebbende werd vastgesteld op € 331.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar van een appartement, betwistte deze waarde en stelde dat de woning een waarde had van € 296.000. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank benadrukt dat de koopprijs die belanghebbende heeft betaald, exclusief het aandeel in het reservefonds, de meest concrete aanwijzing voor de waarde in het economisch verkeer is, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die de waarde beïnvloeden. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van belanghebbende worden verworpen en dat het beroep ongegrond is, waardoor de beschikking en de aanslag in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.