ECLI:NL:RBZWB:2022:3801

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
AWB- 21_5751
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verplichting tot medisch onderzoek en schorsing van het rijbewijs

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juli 2022, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) beoordeeld. Eiser, die betrokken was bij een eenzijdig ongeval op 1 augustus 2021, werd door de politie gemeld als mogelijk niet rijgeschikt. Het CBR besloot op 15 september 2021 dat eiser een medisch onderzoek moest ondergaan en schorste zijn rijbewijs. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het CBR verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat het CBR op onjuiste gronden het bezwaar ongegrond heeft verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept de schorsing van het rijbewijs, maar laat de verplichting tot medewerking aan het medisch onderzoek in stand. De rechtbank concludeert dat het CBR terecht twijfels had over de rijgeschiktheid van eiser, maar dat de schorsing niet correct was gecommuniceerd. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, maar de kosten voor het medisch onderzoek blijven voor zijn rekening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5751 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam 1] , eiser

en

De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR)

(gemachtigde: mr. P.A. Leerentveld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit tot het opleggen van een verplichting tot het meewerken aan een medisch onderzoek, vanwege het vermoeden dat eiser niet meer rijgeschikt is. Het CBR heeft op 15 september 2021 besloten dat eiser aan dit onderzoek mee moet werken en dat zijn rijbewijs is geschorst in afwachting van het medisch onderzoek.
1.1
Met het bestreden besluit van 16 november 2021 op het bezwaar van eiser is het CBR bij dat besluit gebleven. Dat wil zeggen dat het CBR het bezwaar ongegrond heeft verklaard, de verplichting om een medisch onderzoek te laten doen in stand heeft gelaten, maar de schorsing van het rijbewijs wel heeft opgeheven.
1.2
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze procedure het bestreden besluit van 16 november 2021. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Het CBR is op onjuiste gronden tot de conclusie gekomen dat het bezwaar van eiser ongegrond was. Het CBR heeft immers aangegeven dat bedoeld was de schorsing van het rijbewijs in het bestreden besluit te herroepen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en zal in plaats van het CBR de schorsing herroepen. De verplichting tot het meewerken aan een medisch onderzoek blijft wel in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Wettelijk kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
5. Op 1 augustus 2021 is eiser betrokken geweest bij een eenzijdig ongeval op de snelweg A58 nabij ’ [plaatsnaam 2] . De politie is ter plaatse gekomen en heeft eisers rijbewijs ingenomen.
5.1
Als gevolg van dit ongeval heeft een brigadier van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant op 1 augustus 2021 mededeling gedaan aan het CBR van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van categorie B van motorvoertuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven. De politie heeft daarbij als volgt verklaard:

Betrokkene heeft (voor de 2e keer) een neurologische en/of epileptische aanval gekregen tijdens het besturen van een personenauto. Hij is van de weg geraakt op de snelweg en in het hoge gras van de middenberm terecht gekomen. Het heeft een half uur geduurd voordat de hulpdiensten hem vonden. Meneer was niet aanspreekbaar en de ambulancebroeder overhandigde ons het rijbewijs van meneer. Meneer is meegenomen naar het ziekenhuis voor onderzoek en behandeling.
5.2
Vervolgens heeft het CBR eiser per brief laten weten dat het voornemens is om eiser een medisch onderzoek op te leggen, tenzij hij uit eigen beweging afstand doet van zijn rijbewijs.
5.3
Op 15 september 2021 heeft het CBR besloten dat eiser een medisch onderzoek moet laten doen en dat zijn rijbewijs is geschorst in afwachting van dat onderzoek. Het CBR heeft het besluit gebaseerd op twijfel aan eisers lichamelijke geschiktheid, als bedoeld onder B, onderdeel I onder a van de Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (Regeling): bewusteloosheid of stoornis in het bewustzijn.
5.4
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar ingediend bij het CBR.
5.5
Op 12 oktober 2021 heeft eiser een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
5.6
Eiser heeft de opleggingskosten van het onderzoek van € 433,- betaald.
5.7
Eiser is door het CBR verwezen naar een neuroloog.
5.8
Op 9 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant het besluit van het CBR van 15 september 2021 geschorst tot 10 weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. [1] Reden daartoe was dat eiser de constatering dat hij niet aanspreekbaar was, gemotiveerd heeft betwist. Daarmee kon naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het opleggen van het onderzoek naar de geschiktheid niet worden gebaseerd op B, onderdeel I, onder a van de Bijlage bij de Regeling.
5.9
Het CBR heeft met het bestreden besluit besloten het door eiser ingediende bezwaar ongegrond te verklaren en het besluit van 15 september 2021 ongewijzigd in stand te laten. Tevens heeft het CBR daarbij besloten om de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs op te heffen. Bij brief van 17 november 2021 heeft eiser zijn rijbewijs retour ontvangen van het CBR.
5.1
Het medisch onderzoek is uitgevoerd door een neuroloog. Hij heeft op 9 februari 2022 een advies uitgebracht, inhoudende dat eiser van 1 augustus 2021 tot 1 november 2021 niet rijgeschikt was, maar dat eiser per 1 november 2021 weer rijgeschikt kan worden geacht.
Ambtshalve beoordeling
6. Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiser, moet de rechtbank eerst ambtshalve (dat wil zeggen: uit eigen beweging) beoordelen of het beroep niet-ontvankelijk is. Een beroep is onder meer niet-ontvankelijk als het procesbelang van eiser ontbreekt.
Vast staat dat eiser zijn rijbewijs retour heeft ontvangen en dat hij ook weer gebruik mag maken van zijn rijbewijs. Daarin is dan ook geen procesbelang gelegen voor eiser. Volgens vaste rechtspraak kan belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep ook bestaan, indien wordt gesteld en tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat daadwerkelijk schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming.
Op de zitting heeft eiser gesteld dat hij als gevolg van het besluit schade heeft geleden. Hij heeft daarbij gewezen op de door hem betaalde opleggingskosten van het medisch onderzoek.
Gelet hierop heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank voldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het beroep wordt dan ook ontvankelijk geacht.
Inhoudelijke beoordeling
Had de politie eiser moeten horen?
7. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet gehoord is alvorens de politie mededeling heeft gedaan aan het CBR. Hij verwijst daarbij naar rapporten van de Nationale Ombudsman.
7.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. De mededeling die de politie aan het CBR heeft gedaan is geen besluit. Dat betekent dat artikel 4:8 van de Awb dat ertoe verplicht een belanghebbende in de gelegenheid te stellen om een zienswijze naar voren te brengen indien deze naar verwachting bedenkingen zal hebben, hier niet van toepassing is.
Is het CBR uitgegaan van de juiste feiten?
8. Eiser stelt allereerst dat de mededeling aan het CBR van het vermoeden dat hij niet langer rijgeschikt is op onjuiste feiten is gebaseerd. Ten onrechte heeft de politie opgenomen dat er sprake was van een epileptische of neurologische aanval tijdens het autorijden en dat dat ook al eerder was voorgekomen. Eiser stelt zelf dat hij wegens vermoeidheid had besloten om op de vluchtstrook even bij te komen. Hij weet niet precies hoe hij in de middenberm terecht is gekomen. Eiser stelt dat hij, hoewel de politie iets anders zegt, wel degelijk aanspreekbaar was. Bovendien heeft de ambulanceverpleger hem als eerste gezien en niet de politie. Wat de politie schrijft is niet op basis van een eigen waarneming.
8.1
Het CBR geeft aan dat uit de mededeling van de politie slechts een vermoeden van ongeschiktheid hoeft te blijken. Uit het medisch onderzoek blijkt weliswaar niet onomstotelijk de diagnose epilepsie, maar deze diagnose wordt ook niet uitgesloten. In ieder geval is sprake van wegraking van onbewezen origine.
8.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank begrijpt de stelling van eiser aldus dat het CBR het besluit tot het opleggen van een onderzoek niet heeft kunnen handhaven, omdat in de mededeling van de politie aan het CBR van 1 augustus 2021 onjuiste feiten zijn vermeld. De voorzieningenrechter is in haar uitspraak van 9 november 2021 tot de voorlopige conclusie gekomen dat er gelet op het door eiser geleverde tegenbewijs aanleiding is voor twijfel aan het feitencomplex zoals opgenomen in de mededeling van de politie. De rechtbank moet beoordelen of het CBR in de beslissing op bezwaar van de juiste feiten uit is gegaan.
In de beslissing op bezwaar is de motivering aangepast. De motivering moet als volgt worden gelezen: “Op 1 augustus 2021 kreeg u een neurologische dan wel epileptische aanval tijdens het autorijden. U raakte van de snelweg af en kwam in het hoge gras van de middenberm terecht. U moest worden meegenomen naar het ziekenhuis voor behandeling en onderzoek.” Uit de motivering is verwijderd dat eiser niet aanspreekbaar was en dat dit de tweede keer was dat eiser een aanval kreeg tijdens het autorijden. Deze feiten waren door eiser immers gemotiveerd betwist. Het CBR baseert het bestreden besluit daar niet meer op. Het CBR heeft verder aangegeven dat het bezwaar op dit punt gegrond wordt verklaard. Het CBR heeft zich in het bestreden besluit daarmee op de juiste feiten gebaseerd.
Heeft het CBR terecht medewerking aan een medisch onderzoek opgelegd?
9. Eiser volgt niet waarom zijn bezwaar ongegrond is verklaard, terwijl de voorzieningenrechter zijn verzoek om voorlopige voorziening wel heeft toegewezen. De voorzieningenrechter heeft in haar uitspraak aangegeven dat de grondslag waarop tot het opleggen van een medisch onderzoek was besloten geen stand kon houden, maar het CBR heeft de grondslag met verwijzing naar jurisprudentie en verder ongemotiveerd hetzelfde gelaten.
9.1
Het CBR geeft aan dat het wel degelijk op basis van de juiste grondslag een medisch onderzoek heeft opgelegd. Het heeft betoogd dat er al snel sprake is van een stoornis in het bewustzijn, als iemand niet of niet goed aanspreekbaar is. Eiser kan niet verklaren hoe hij in de middenberm terecht is gekomen en is als gevolg van het voorval in het ziekenhuis opgenomen geweest. Bovendien bleek eiser, anders dan hij bij de voorzieningenrechter had gesuggereerd, wel degelijk een eerdere aanval te hebben gehad en heeft hij medicatie voorgeschreven gekregen. Er is echt wel wat aan de hand geweest. Het CBR wijst daarbij op het belang van de verkeersveiligheid, dat ertoe leidt dat uitgezocht moet worden of betrokkene wel rijgeschikt is.
9.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Anders dan eiser meent leidt de omstandigheid dat de voorzieningenrechter een verzoek om voorlopige voorziening heeft toegewezen niet tot de conclusie dat het bezwaar dus gegrond moet worden verklaard. De beslissing op bezwaar is het resultaat van een heroverweging door het CBR. Het CBR is daarbij niet gebonden aan het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter.
Het CBR heeft in de beslissing op bezwaar onder verwijzing naar de feiten en jurisprudentie aangegeven dat de verplichting van eiser om een onderzoek naar zijn geschiktheid te ondergaan kon worden gebaseerd op artikel 23, derde lid aanhef en onder b van de Regeling in samenhang met onder B, onderdeel I, onder a van de bijlage bij de Regeling. In het verweerschrift is in dit kader nog gewezen op het rapport van de keurend neuroloog. Hieruit volgt dat er bij eiser sprake was van een wegraking met gedeeltelijk geheugenverlies.
De rechtbank volgt het CBR in zijn standpunt. Uit het feitencomplex zoals dat nu voorligt en met name het feit dat eiser zich niet goed kan herinneren wat er is gebeurd blijkt dat er een duidelijke aanwijzing was dat sprake is geweest van een stoornis in het bewustzijn. Die aanwijzing is voldoende om medewerking aan een medisch onderzoek op te leggen.
Heeft het keuringsproces te lang geduurd?
10. Eiser voelt zich aan het lijntje gehouden gezien de lange tijd dat hij moest wachten op het advies van de keuringsarts. Hij is op 1 december 2021 en 19 januari 2022 bij de keuringsarts geweest. De arts heeft pas op 9 februari 2022 advies uitgebracht.
10.1
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals onder 2. is aangegeven beoordeelt de rechtbank in deze procedure het bestreden besluit van 16 november 2021, waarbij aan eiser de verplichting tot deelname aan een onderzoek naar zijn geschiktheid heeft opgelegd. De uitvoering van dat onderzoek door de keuringsarts ligt niet ter beoordeling voor.
Is het bezwaar ten onrechte ongegrond verklaard?
11. Eiser twijfelt of de conclusie dat het bezwaar ongegrond was, wel juist is.
11.1
Het CBR heeft ter zitting aangegeven dat het bestreden besluit doordat het deels geautomatiseerd tot stand is gekomen, gebrekkig is. Het CBR heeft bedoeld om het bezwaar gegrond te verklaren voor zover het rijbewijs was geschorst en de schorsing te herroepen. Per abuis is dat niet terecht gekomen in het bestreden besluit.
11.2
Deze beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit is niet duidelijk geformuleerd, aangezien het bezwaar ongegrond is verklaard, terwijl het CBR met het bestreden besluit naar eigen zeggen de schorsing van het rijbewijs heeft bedoeld te herroepen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat met het bestreden besluit volgens het CBR bedoeld was de schorsing van eisers rijbewijs te herroepen, terwijl daarvan niet blijkt uit het bestreden besluit. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en zal bepalen dat het besluit van 15 september 2021 wordt herroepen voor zover de geldigheid van het rijbewijs van eiser daarin is geschorst. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor het overige in stand laten. Dat betekent dat de verplichting om mee te werken aan een medisch onderzoek in stand wordt gelaten. De rechtbank vindt namelijk dat het CBR terecht medewerking aan een medisch onderzoek heeft opgelegd.
Omdat het beroep gegrond is moet het CBR het griffierecht aan eiser vergoeden.
Eiser heeft verzocht om een vergoeding van proceskosten in verband met de behandeling van dit beroep. Het betreft de reis- en verblijfkosten (€ 8,80) en de kosten die hij heeft betaald voor het medische onderzoek (in totaal € 655,95).
Het CBR heeft meegedeeld dat proceskosten kunnen worden vergoed op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp).
De rechtbank stelt de te vergoeden kosten voor reis- en verblijfskosten vast op € 8,80. Dit bedrag is gelijk aan hetgeen eiser heeft gevraagd en passend binnen artikel 2, eerste lid onder d van het Bbp. Deze kosten heeft eiser gemaakt in deze zaak, om naar de zitting te komen.
De kosten voor het medisch onderzoek blijven voor rekening van eiser. Deze kosten zijn een gevolg van het bestreden besluit en hebben geen direct verband met de behandeling van het beroep. Dit zijn geen proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 november 2021;
- herroept het besluit van 15 september 2021 voor zover de geldigheid van het rijbewijs daarbij is geschorst en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, voor zover daarbij de verplichting om mee te werken aan een medisch onderzoek in stand wordt gelaten;
- bepaalt dat het CBR het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het CBR tot betaling van € 8,80 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994
Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
[. . .]
Artikel 131 van de Wegenverkeerswet 1994
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
2. Bij het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt:
a. in de gevallen, bedoeld in artikel 130, derde lid, de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene voor één of meer categorieën van motorrijtuigen geschorst tot de dag waarop het in artikel 134, vierde of zevende lid, bedoelde besluit van kracht wordt;
b. indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene overeenkomstig onderdeel a wordt geschorst, en diens rijbewijs niet overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat betrokkene zijn rijbewijs dient in te leveren bij het CBR;
c. indien de geldigheid van het rijbewijs van betrokkene niet overeenkomstig onderdeel a, wordt geschorst, doch diens rijbewijs wel overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, bepaald dat het rijbewijs onverwijld aan betrokkene wordt teruggegeven.
[. . .]
Artikel 2 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011
1. Een vermoeden als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de wet wordt gebaseerd op feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage.
[. . .]
Artikel 5 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011
Een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in de volgende gevallen:
[. . .]
c. er zijn duidelijke aanwijzingen dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige;
[. . .]
Artikel 6 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011
In de gevallen, bedoeld in artikel 5, schorst het CBR overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
Artikel 23 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en rijgeschiktheid 2011
[. . .]
2. Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
a. [. . .]
b. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder B, onderdelen I en II, of
[. . .]
Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
B. Geschiktheid
I. Lichamelijke geschiktheid
a. bewusteloosheid of stoornis in het bewustzijn;
b. wegraking / black-out;
[. . .]

Voetnoten

1.Voorzieningenrechter Zeeland-West-Brabant, 9 november 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5661