In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.635 was vastgesteld. Belanghebbende had in zijn aangifte een lager bedrag opgegeven en betwistte de belastingheffing over een eenmalige uitkering van € 11.550 die hij had ontvangen na een vaststellingsovereenkomst met de verzekeraar. De rechtbank oordeelt dat de eenmalige uitkering terecht als belastbaar inkomen is aangemerkt, omdat deze verband houdt met de beleggingsverzekering en de fiscale wetgeving dit vereist. De rechtbank wijst ook het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel af, omdat hij geen vergelijkbare gevallen heeft aangetoond. De belastingrente die door de inspecteur is vastgesteld, wordt eveneens bevestigd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de aanslag en de belastingrente terecht zijn vastgesteld. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.