In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2022, staat de verdachte terecht voor het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De zaak betreft een periode van 1 januari 2012 tot 7 juli 2015, waarin de verdachte samen met anderen betrokken zou zijn geweest bij de beroepsmatige teelt van 751 hennepplanten en de illegale afname van elektriciteit. De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege een extreme overschrijding van de redelijke termijn, die met bijna vijf jaar is overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is geschonden, maar oordeelt dat dit niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank overweegt dat de vertraging niet (mede) aan de verdediging te wijten is en dat de belangen van de verdachte zijn geschaad door het lange tijdsverloop. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de kwaliteit van het onderzoek niet ernstig is aangetast en dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank acht de verdachte schuldig aan beide feiten, maar houdt rekening met de overschrijding van de redelijke termijn bij de strafoplegging. De officier van justitie had een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank legt een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op met een proeftijd van twee jaar, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.