ECLI:NL:RBZWB:2022:3732

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
BRE 22/2522
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake inzage stukken in bezwaarfase belastingrecht

Op 7 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door gemachtigden, heeft de voorzieningenrechter verzocht om de inspecteur van de belastingdienst te gelasten om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te verstrekken en om geen uitspraak op bezwaar te doen zolang er geen inzage in die stukken heeft plaatsgevonden. Dit verzoek volgde op een informatiebeschikking die de inspecteur had afgegeven voor de jaren 2015 tot en met 2020, wegens het niet voldoen aan artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de inspecteur weigerde inzage in bepaalde stukken, wat leidde tot het verzoek om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 juli 2022 behandeld. Tijdens de zitting heeft de inspecteur bevestigd voorlopig geen uitspraak op bezwaar te doen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van een spoedeisend belang. Verzoeker stelde dat het achterhouden van stukken zijn procespositie schaadt en dat hij daardoor gedwongen zou worden om een beroepsprocedure te starten. De inspecteur betwistte echter dat er sprake was van spoedeisend belang, aangezien hij geen uitspraak op bezwaar zou doen zolang verzoeker de gevraagde informatie niet verstrekt.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was en wees het verzoek af. De voorzieningenrechter merkte op dat de inspecteur de mogelijkheid heeft om niet te voldoen aan de verplichting tot inzage van stukken, wat gevolgen kan hebben voor de procespositie van verzoeker. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd genomen met inachtneming van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/2522 tot en met 22/2527
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juli 2022 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[belanghebbende], verzoeker,
(gemachtigden: [gemachtigde] en [gemachtigde] ),
en
De inspecteur van de belastingdienst,de inspecteur,
[inspecteur] , [inspecteur] , [inspecteur] en [inspecteur] ).

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker om de inspecteur te gelasten om (i) alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te verstrekken en (ii) geen uitspraak op bezwaar te doen zolang geen volwaardige inzage in die stukken heeft plaatsgevonden.
1.2.
De inspecteur heeft voor de jaren 2015 tot en met 2020 aan verzoeker een informatiebeschikking afgegeven wegens het niet voldoen aan artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Verzoeker heeft tegen deze informatiebeschikking bezwaar gemaakt.
1.3.
Tijdens de bezwaarprocedure, die nog loopt, zijn aan verzoeker diverse stukken ter inzage verstrekt. De stukken die ter inzage zijn verstrekt zijn onder A en B vermeld in de inhoudsindicatie die zich in het dossier bevindt. Deze stukken zijn voorafgaand aan de zitting op 24 juni 2022 door de inspecteur ook toegezonden aan de rechtbank. De rechtbank heeft een afschrift van deze stukken doorgezonden aan verzoeker. De inspecteur heeft inzage van de stukken zoals in de inhoudsindicatie onder C tot en met G vermeld, na herhaaldelijke verzoeken van verzoeker geweigerd op grond van artikel 7:4 lid 6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
1.4.
De inspecteur heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verzoeker en de inspecteur.

2.Beoordeling door de voorzieningenrechter

2.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek van verzoeker. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoeker heeft aangevoerd.
2.2.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek van verzoeker af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3.
De voorzieningenrechter kan, op grond van artikel 8:81 van de Awb, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt (connexiteitseis) en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Is sprake van connexiteit?
2.4.
Nu verzoeker tegen de informatiebeschikking bezwaar heeft ingesteld en het verzoek betrekking heeft op de bezwaarfase, is aan de connexiteitseis voldaan.
Is sprake van een spoedeisend belang?
2.5.
Verzoeker stelt dat sprake is van een spoedeisend belang omdat het hem niet duidelijk is waarom de belastingdienst het onderzoek naar hem is gestart. In combinatie met het achterhouden van bepaalde op de zaak betrekking hebbende stukken wordt de procespositie van verzoeker geschaad. Hij wordt belemmerd in zijn mogelijkheid om een volledig en gefundeerd verweer te kunnen voeren tegen de informatiebeschikking. Bovendien kan de kwestie als gevolg daarvan niet in de bezwaarfase worden afgerond, omdat de inspecteur de stukken pas in de beroepsfase wil overleggen, en wordt hij daardoor gedwongen om (uiteindelijk) een beroepsprocedure tegen de informatiebeschikking te starten.
2.6.
De inspecteur bestrijdt dat sprake is van een spoedeisend belang. Hij zal voorlopig geen uitspraak op bezwaar doen, zo heeft hij ter zitting desgevraagd bevestigd. Zolang verzoeker de gevraagde informatie, met name de informatie in vraag D, niet verstrekt zal hij zich blijven beroepen op geheimhouding ter zake van de betreffende stukken. Zodra verzoeker de gevraagde informatie heeft verstrekt, zal hij een heroverweging maken die ertoe zou kunnen leiden dat de inspecteur zich niet langer op geheimhouding beroept.
2.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een spoedeisend belang. De inspecteur heeft ten eerste toegezegd op korte termijn geen uitspraak op bezwaar te zullen doen. Ten tweede is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van onverwijlde spoed, die zou maken dat niet kan worden gewacht op (eventuele) behandeling van de hoofdzaak. Indien de rechtbank in de (eventuele) hoofdzaak tot het oordeel zou komen dat de onder 1.3. vermelde stukken C tot en met G ten onrechte niet in de hoofdzaak zijn ingebracht, dan is het aan de rechtbank die in de hoofdzaak beslist om te oordelen over de (eventuele) gevolgen daarvan. Dat er spoedeisendheid uitgaat van het voorkomen van een procedure bij de rechtbank is niet aannemelijk geworden.
Ten overvloede
2.8.
Nu naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van een spoedeisend belang komt de voorzieningenrechter aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek niet toe. Echter, aangezien partijen op dit moment in een impasse lijken te verkeren, overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede dat, indien er wel sprake zou zijn geweest van een spoedeisend belang, dit verzoeker niet zou hebben gebaat.
2.9.
Artikel 7:4, tweede lid van de Awb in combinatie met artikel 7:2 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage moet leggen indien (en voordat) een belanghebbende in het kader van de bezwaarprocedure wordt gehoord. Artikel 7:4, zesde lid van de Awb bepaalt dat toepassing van het tweede lid achterwege kan blijven voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Uit de wetsgeschiedenis van de Awb is op te maken dat het begrip “gewichtige redenen” hetzelfde moet worden uitgelegd als in artikel 8:29 van de Awb.
2.10.
De wettelijke bepalingen van de Awb laten voor de inspecteur dus de mogelijkheid open om niet te voldoen aan zijn verplichting tot het verlenen van inzage c.q. het overleggen van stukken in de fiscale procedures van verzoeker, wat dan wel gevolgen kan hebben voor zijn procespositie. Dat dit kan leiden tot een beroepsprocedure, zoals verzoeker heeft gesteld, doet daar niet aan af. De beslissing om de stukken niet ter inzage te geven is een procesbeslissing en die beslissing kan door de rechter in de hoofdzaak worden getoetst.

3.Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek voor het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 7 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.