ECLI:NL:RBZWB:2022:373

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2718 & 21_2719
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

Op 27 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken met de nummers BRE 21/2718 en 21/2719. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C. van der Ent, heeft beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de bezwaren van eiser. De rechtbank heeft eerder in uitspraken van 30 maart 2020 en 1 oktober 2020 bepaald dat verweerder binnen respectievelijk zes weken en twee weken op de bezwaren moest beslissen. Eiser heeft op 27 januari 2022 zijn zaak gepresenteerd, waarbij ook andere zaken gelijktijdig zijn behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft gereageerd op verzoeken om stukken en verweerschriften, ondanks herinneringen van de rechtbank. De aanvraag voor woonvoorzieningen dateert van 11 maart 2019, en verweerder heeft tot op heden geen beslissing genomen. De rechtbank oordeelt dat deze gang van zaken niet in overeenstemming is met de beginselen van goed bestuur. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. De gevraagde voorzieningen worden toegewezen, en verweerder moet binnen drie weken na indiening van de facturen en offertes aan eiser vergoeden.

De rechtbank heeft bepaald dat verweerder een bedrag van € 18.656,50 aan eiser moet betalen, bestaande uit verbeurde dwangsommen, proceskostenvergoedingen en griffierechten. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig en openbaar gemaakt op 27 januari 2022. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/2718 en 21/2719
mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2022 in de zaken tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. C. van der Ent),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over de beroepen die eiser heeft ingesteld na de uitspraken van de rechtbank van 30 maart 2020 met kenmerk BRE 20/915 (ECLI:NL:RBZWB:2020:1678) en 1 oktober 2020 met kenmerk BRE 20/7111 (ECLI:NL:RBZWB:2020:4648). In die uitspraken staat dat verweerder respectievelijk binnen zes weken en twee weken moet beslissen op de bezwaren van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022. Daar zijn verschenen en gehoord namens eiser [naam vertegenwoordiger eiser] (moeder en bewindvoerder) en de gemachtigde [naam gemachtigde eiser] en namens verweerder [naam vertegenwoordiger verweerder] . Op de zitting zijn tegelijkertijd de zaken van [naam betrokkene] behandeld met de zaaknummers BRE 21/2716 en 21/2717.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Bij brieven van 29 juni 2021 heeft de rechtbank aan verweerder gevraagd de op de procedure ‘niet tijdig beslissen’ betrekking hebbende stukken en een verweerschrift in te dienen. Omdat verweerder niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn heeft gereageerd op de brieven van 29 juni 2021, heeft de rechtbank verweerder bij aangetekende brieven van 16 juli 2021 een herinnering toegezonden. Tot op heden heeft de rechtbank van verweerder geen stukken en ook geen verweerschrift ontvangen.
De rechtbank stelt verder vast dat de aanvraag voor diverse woonvoorzieningen alweer dateert van 11 maart 2019 en dat verweerder – ondanks twee eerdere uitspraken van deze rechtbank – nog steeds niet op de bezwaren van eiser heeft beslist.
Een telefonische toezegging van de gemachtigde van verweerder aan de rechtbank op
25 augustus 2021 dat op korte termijn een vaststellingsovereenkomst met eiser gesloten ging worden, heeft – ook na meerdere rappels vanuit de rechtbank – eveneens niet tot een afsluiting van de bezwaarprocedure geleid.
De rechtbank acht deze gang van zaken niet te rijmen met de beginselen van goed bestuur. Verweerder heeft niet opgetreden zoals van een zorgvuldig handelende overheid mag worden verwacht.
De rechtbank doet daarom nu de volgende uitspraak. De beroepen worden gegrond verklaard en het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit wordt vernietigd. De gevraagde voorzieningen worden met instemming van partijen toegewezen.
De meeste voorzieningen zijn inmiddels gerealiseerd. Eiser zal hiervan de facturen opsturen naar verweerder ter attentie van de gemachtigde [naam vertegenwoordiger verweerder] . De facturen worden binnen 3 weken na inzending door verweerder betaald. De domotica voor de voordeur is nog niet geïnstalleerd. Eiser zal hiervoor een offerte laten opstellen. Ook die offerte wordt door verweerder binnen 3 weken na inzending door verweerder betaald.
Daarnaast betaalt verweerder aan eiser binnen 3 weken na heden (dus voor 17 februari 2022) een geldbedrag van € 18.656,50 bestaande uit:
- € 48,- aan griffierecht conform uitspraak d.d. 30 maart 2020;
- € 262,50 aan proceskostenvergoeding conform uitspraak d.d. 30 maart 2020;
- € 15.000,- aan verbeurde dwangsommen conform uitspraak d.d. 1 oktober 2020;
- € 48,- aan griffierecht conform uitspraak d.d. 1 oktober 2020;
- € 262,50 aan proceskostenvergoeding conform uitspraak d.d. 1 oktober 2020;
- € 1.442,- aan verbeurde dwangsommen conform uitspraak d.d. 31 mei 2021;
- € 49,- aan griffierecht conform uitspraak d.d. 31 mei 2021;
- € 262,50 aan proceskosten conform uitspraak d.d. 31 mei 2021;
- € 525,- aan proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure tegen de beslissing van 18 december 2019;
- € 98,- aan griffierecht voor de onderhavige procedures bij de rechtbank;
- € 759,- aan proceskosten voor de onderhavige procedures bij de rechtbank.
Verweerder heeft ter zitting overigens aangegeven al een deel van dit bedrag te hebben uitbetaald aan eiser.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- wijst de gevraagde voorzieningen toe en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt
van het vernietigde, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- bepaalt dat verweerder de door eiser nog in te dienen facturen en offerte, zoals hiervoor
omschreven, binnen drie weken na indiening aan eiser vergoed;
- bepaalt dat verweerder ter zake van verbeurde dwangsommen, opgelegde
proceskostenvergoedingen en te vergoeden griffierechten aan eiser binnen drie weken
na heden, dus voor 17 februari 2022, een bedrag van € 18.656,50 vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sebel, griffier, op 27 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.